Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunt u verwondingen oplopen of kan eigendom worden beschadigd.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Houd omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
CE-machines
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Controleer vóór gebruik de bandenspanning; zieDe bandenspanning controleren.
Note: De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. Stel de bandendruk af voordat u met de machine gaat werken.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Smeer de machine; zie Lagers en lagerbussen smeren.
Important: Als de machine niet goed is gesmeerd, kunnen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Open de motorkap en controleer het peil van de koelvloeistof; zie Het koelvloeistofpeil controleren.
Controleer het peil van de motorolie en sluit en vergrendel de motorkap; zie Het motoroliepeil controleren.
Note: Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat de motor voor de eerste keer is gestart.
U kunt de stand van de bedieningsarm aanpassen voor uw comfort.
Draai de 2 bouten los waarmee de bedieningsarm is vastgezet aan de bevestigingsbeugel (Figuur 3).
Draai de bedieningsarm in de gewenste stand en zet de 2 bouten weer vast.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Slanggeleider rechts vooraan | 1 |
Slanggeleider links vooraan | 1 |
Haal de motoren van de messenkooien uit de transportbeugels.
Verwijder de verzendbeugels en werp deze weg.
Verwijder aan de hefarmen van de maai-eenheid de borgpen waarmee het kapje bevestigd is aan het juk van het draaipunt van de hefarm (Figuur 4).
Haal de maai-eenheden uit de dozen.
U moet de maaidekken monteren en afstellen volgens de instructies in de Gebruikershandleiding.
Zorg ervoor dat het contragewicht (Figuur 5) wordt gemonteerd aan het juiste uiteinde van de maai-eenheid volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.
Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 7).
Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 8).
Verwijder de flensborgmoer (⅜") waarmee de tapbout van de gazoncompensatieveer is bevestigd aan de rechterlip van het draagframe, en verwijder de compensatieveer van de maai-eenheid (Figuur 9).
Note: Verwijder de getande flensmoer niet van de tapbout.
Monteer de tapbout van de gazoncompensatieveer op de rechterlip van het draagframe (Figuur 10); gebruik hierbij de flensborgmoer (⅜").
Lijn de tapeinden van de linker slanggeleider uit met de gaten in het frame van de maai-eenheid en de gazoncompensatiebeugel (Figuur 11).
Note: De steunlus van de slanggeleider is naar de middellijn van de machine gericht.
Monteer de slanggeleider en de gazoncompensatiebeugel aan het frame van de maai-eenheid met de 2 flensborgmoeren (⅜").
Haal de borgmoeren en bouten aan met 37 tot 45 N∙m.
Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 12).
Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 14).
Lijn de tapeinden van de rechter slanggeleider uit met de gaten in het frame van de maai-eenheid en de gazoncompensatiebeugel (Figuur 15).
Note: Zorg ervoor dat de steunlus van de slanggeleider naar de middellijn van de machine is gericht.
Monteer de slanggeleider en de gazoncompensatiebeugel aan het frame van de maai-eenheid met de 2 flensborgmoeren (⅜").
Draai de borgmoeren vast met een torsie van 37 tot 45 N·m.
Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 17).
Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 18).
Verwijder de flensborgmoer (⅜") waarmee de tapbout van de gazoncompensatieveer is bevestigd aan de rechterlip van het draagframe, en verwijder de compensatieveer van de maai-eenheid (Figuur 19).
Note: Verwijder de getande flensmoer niet van de tapbout.
Monteer de tapbout van de gazoncompensatieveer op de rechterlip van het draagframe (Figuur 20); gebruik hierbij de flensborgmoer (⅜").
Lijn de openingen in de gazoncompensatiebeugel uit met de openingen in het frame van de maai-eenheid (Figuur 21).
Note: De steunlus van de slanggeleider is naar de middellijn van de machine gericht.
Monteer de gazoncompensatiebeugel op het frame van de maai-eenheid; gebruik de 2 slotbouten (⅜" x 1¼") en 2 flensborgmoeren (⅜").
Haal de borgmoeren en bouten aan met 37 tot 45 N∙m.
Bevestig voor elke maai-eenheid de kickstandaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 22).
Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 23).
Monteer het juk van het draaipunt op de as van het draagframe.
Breng de dop aan op het juk van het draaipunt, en lijn de openingen in het draagframe, de as, het juk van het draaipunt en de dop uit.
Bevestig het kapje en de as van het draagframe met de borgpen aan het juk van het draaipunt.
Vergrendel het draaipunt van de maai-eenheid voor het maaien van gras op een helling; zie Het draaipunt van de maai-eenheid vergrendelen voor het maaien van gras op een helling.
Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 24).
Monteer het juk van het draaipunt op de as van het draagframe.
Breng de dop aan op het juk van het draaipunt, en lijn de openingen in het draagframe, de as, het juk van het draaipunt en de dop uit.
Bevestig de as van de draaiarm en de dop aan de as van het draagframe; gebruik hierbij de borgpen.
Vergrendel het draaipunt van de maai-eenheid voor het maaien van gras op een helling; zie Het draaipunt van de maai-eenheid vergrendelen voor het maaien van gras op een helling.
Herhaal stap 1 en 2 voor de andere achterste maai-eenheid.
Verwijder de lynchpen en de ring waarmee het juk van het draaipunt aan de hefarm is bevestigd, en schuif de as uit de hefarm (Figuur 25).
Monteer het juk van het draaipunt op de as van het draagframe (Figuur 26).
Breng de dop aan op het juk van het draaipunt, en lijn de openingen in het draagframe, de as, het juk van het draaipunt en de dop uit.
Bevestig het juk van het draaipunt en de dop aan de as van het draagframe; gebruik hierbij de borgpen.
Vergrendel het draaipunt van de maai-eenheid voor het maaien van gras op een helling; zie Het draaipunt van de maai-eenheid vergrendelen voor het maaien van gras op een helling.
Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 27).
Steek het juk van het draaipunt in de hefarm, en bevestig de as met de borgpen en ring aan de arm.
Herhaal stap 1 tot en met 7 voor de andere achterste maai-eenheid.
Vergrendel de draaipunten van de maai-eenheid om te voorkomen dat de maai-eenheden naar beneden draaien wanneer u op een helling maait. Gebruik de opening in het juk van het draaipunt (Figuur 28) om de maai-eenheid te vergrendelen. Gebruik de sleuf voor een sturende maai-eenheid.
Bevestig de ketting van de hefarm aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 29).
Note: Gebruik het aantal kettingschakels volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de messenkooi.
Smeer olie op de O-ring van de motor van de messenkooi en plaats deze op de flens van de motor.
Plaats de motor door deze rechtsom te draaien zodat de flenzen van motor loskomen van de bouten (Figuur 30).
Draai de motor linksom tot de flenzen de bouten omsluiten en draai dan de bouten vast.
Important: Controleer of de slangen van de motor van de messenkooi niet zijn verdraaid, geknikt of het risico lopen te worden afgekneld.
Draai de montagebouten vast met een torsie van (36,6 tot 44,7 N·m).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Kickstandaard van maaidek | 1 |
Als u het maaidek moet kantelen om bij het ondermes/messenkooi te kunnen komen, moet u de achterkant van het maaidek ondersteunen met de kickstandaard zodat de moeren op het achtereind van de stelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 31).
Bevestig de kickstandaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 32).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Motorkapsluiting, pakking en contramoer | 1 |
Sluitring | 1 |
Ontgrendel en open de motorkap.
Verwijder de rubberen ring uit de opening in de linkerkant van de motorkap (Figuur 33).
Zorg dat de pakking op de motorkapsluiting is gemonteerd (Figuur 34).
Verwijder de moer van de sluiting.
Steek het haakeind van de sluiting vanaf de buitenkant van de motorkap door de opening in de motorkap.
Note: De pakking is naar de buitenkant van de motorkap gericht.
Bevestig binnenin de motorkap de sluiting aan de motorkap; gebruik hierbij de ring en moer.
Sluit de motorkap en gebruik de bijgeleverde sleutel van de motorkapsluiting om na te gaan of de haak van de sluiting in de gesloten stand aangrijpt op het palletje van het frame.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
CE-sticker | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Waarschuwingssticker | 1 |
Maak de motorkap schoon rondom de motorkapsluiting en laat de motorkap drogen. Gebruik hierbij schoonmaakalcohol en een schone doek (Figuur 35).
Verwijder de rug van de CE-sticker.
Breng de sticker aan op de motorkap.
Maak de vloerbeugel schoon rondom het plaatje met serienummer, en laat de beugel drogen. Gebruik hierbij schoonmaakalcohol en een schone doek (Figuur 36).
Verwijder de rug van de sticker met productiejaar.
Breng de sticker aan op de vloerbeugel.
Gebruik schoonmaakalcohol en een schone doek om het oppervlak van de waarschuwingssticker schoon te maken, en laat de sticker drogen (Figuur 37).
Verwijder de rug van de CE-waarschuwingssticker.
Breng de CE-waarschuwingssticker aan bovenop de bestaande sticker.
Note: Deze machine heeft geen hendel of schakelaar om het motortoerental te regelen.
Wanneer de aftakas wordt ingeschakeld om de maai-eenheden te laten draaien, schakelt de machine automatisch het motortoerental naar hoog stationair en blijft daar tot de maai-eenheden worden uitgeschakeld.
Wanneer de aftakas niet is ingeschakeld, is de gasbediening van de machine afhankelijk van de stand van het tractiepedaal, net zoals de gasbediening van een auto.
Het tractiepedaal (Figuur 40) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal.
Note: Moet u plots remmen, haal dan uw voet van het tractiepedaal en draai vervolgens de parkeerremschakelaar naar voren (Figuur 39).
De cruisecontrolschakelaar heeft 3 standen: UIT, AAN en INSCHAKELEN.
Om de cruisecontrol aan te zetten, draait u de schakelaar naar de middelste stand.
Om de cruisecontrol in te schakelen, draait u de schakelaar kort naar voren. Wanneer de cruisecontrol ingeschakeld is, zal het cruisecontrolscherm verschijnen op het InfoCenter. Gebruik de knoppen van het InfoCenter om de cruisecontrolsnelheid in te stellen in stappen van 0,8 km/h.
Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal (Figuur 39) intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een positie die voor u het meest comfortabel is, en uw voet van het pedaal halen.
De contactschakelaar (Figuur 39) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START.
Wanneer de aftakasschakelaar ingeschakeld is, bevindt de machine zich in MAAIMODUS, waarin u tot 13 km/h kunt rijden wanneer de maximumsnelheid niet beperkt is.
Wanneer de aftakasschakelaar niet ingeschakeld is (Figuur 41), bevindt de machine zich in TRANSPORTMODUS, waarin u tot 16 km/h kunt rijden wanneer de maximumsnelheid niet beperkt is.
Note: Gebruik de beveiligde menu's in het InfoCenter om de maximumsnelheid voor elke modus in te stellen.
Om de parkeerrem aan te halen (Figuur 39), draait u de schakelaar naar voren op de console. Het rode lampje op de schakelaar gaat branden wanneer de parkeerrem aangehaald is. Om de parkeerrem vrij te zetten, draait u de schakelaar naar achteren.
Door de parkeerremschakelaar te activeren, wordt de tractie automatisch afgeremd, ongeacht de stand van het tractiepedaal, en wordt de parkeerrem aangehaald zodra de machine tot stilstand komt.
Zodra de motor is uitgeschakeld en de machine stilstaat, wordt de parkeerrem aangehaald, ongeacht de stand van de parkeerremschakelaar.
Met deze hendel (Figuur 39) kunt u de maai-eenheden omhoog- en omlaagbrengen.
Druk de hendel naar voren om de maai-eenheden omlaag te brengen. Wanneer de aftakasschakelaarINGESCHAKELD is, bevindt de machine zich in MAAIMODUS, en de maai-eenheden zullen beginnen draaien wanneer ze worden omlaaggebracht.
Note: Zorg ervoor dat u de maai-eenheden omlaagbrengt nadat de aftakasschakelaar is ingeschakeld om de maai-eenheden te starten. Wanneer u de maai-eenheden omlaagbrengt voordat de aftakasschakelaar is ingeschakeld, beginnen ze niet te draaien.
Om de maai-eenheden volledig omhoog te brengen, trekt u de hendel naar achter. Wanneer de maai-eenheden omhooggebracht zijn en de aftakasschakelaar uitgeschakeld is, bevindt de machine zich in TRANSPORTMODUS.
Om de maai-eenheden gedeeltelijk omhoog te brengen naar de keerstand, trekt u de hendel kort naar achter.
Het InfoCenter lcd toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 39).
De weergegeven schermen hangen af van welke knoppen u selecteert. De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is.
Zet de schakelaar omhoog om de koplampen te ontsteken (Figuur 39).
De indicator verstopping in hydraulisch filter waarschuwt u wanneer de hydraulische filters moeten worden vervangen; raadpleeg Hydraulische filters vervangen.
Het aansluitpunt (Figuur 43) is geschikt voor 12 V elektrische apparaten.
Draai aan de instelknop voor het gewicht tot uw gewicht verschijnt in het venstertje van de gewichtmeter.
Draai aan de instelknop voor de hoogte om de hoogte van de stoel te wijzigen.
Trek aan de hendel van de bestuurdersstoel (Figuur 44) om deze naar voren en naar achteren te schuiven. Laat de hendel los om de stoel in zijn stand te vergrendelen.
De wethendels worden in combinatie met de maai-/hefhendel gebruikt om de messenkooien te wetten (Figuur 45).
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Specificatie | ReelMaster® 5410-D | ReelMaster® 5510-D |
Transportbreedte | 228 cm | 233 cm |
Maaibreedte | 254 cm | 254 cm |
Lengte | 282 cm | 282 cm |
Hoogte | 160 cm | 160 cm |
Gewicht(inclusief vloeistoffen en maaidekken met 8 messen) | 1339 kg (2.953 lb) | 1373 kg (3.028 lb) |
Motor | Yanmar 26,8 kW | Yanmar 26,8 kW |
Inhoud brandstoftank | 53 liter | 53 liter |
Transportsnelheid | 0 tot 16 km/uur | 0 tot 16 km/uur |
Maaisnelheid | 0 tot 13 km/uur | 0 tot 13 km/uur |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro- distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro- onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal de linker- en rechterzijde van de machine vanuit de normale bedieningspositie.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Dit product produceert een elektromagnetisch veld. Als u een geïmplanteerd elektronisch medisch apparaat hebt, vraag dan advies aan een medische deskundige voordat u dit product gebruikt.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .
53 liter
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
Nr. 1-D S15 | |
No. 2-D S15 | |
EN 590 | EU |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem voor verdere informatie over biodiesel contact op met een erkende Toro- distributeur.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon. Gebruik hiervoor een schone doek.
Verwijder de dop van de brandstoftank (Figuur 46).
Vul de brandstoftank tot 6 tot 13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.
Draai de tankdop na het vullen stevig vast.
Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Important: Als een interlockschakelaar niet werkt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro verdeler.
Rij de machine langzaam naar een open terrein.
Laat de maai-eenheden zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
Haal de parkeerrem aan.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Druk het tractiepedaal in.
Draai het sleuteltje naar de stand START.
Note: De startmotor mag de motor niet laten draaien met een ingetrapt tractiepedaal.
Ga op de bestuurdersstoel zitten
Trek de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Draai het sleuteltje naar de stand START.
Note: De motor mag niet starten wanneer de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN staat.
Ga op de bestuurdersstoel zitten
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Start de motor.
Trek de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Laat de maai-eenheden neer om de aftakas in te schakelen.
Sta op uit de stoel.
Note: De aftakas mag niet lopen wanneer u niet in de bestuurdersstoel zit.
Note: Laat de maai-eenheden tijdens deze test niet langer dan een paar seconden draaien om onnodige slijtage te voorkomen.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
Haal de parkeerrem aan.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Start de motor.
Druk het tractiepedaal in.
Note: De machine mag niet reageren wanneer u het tractiepedaal intrapt terwijl de parkeerrem aangehaald is. Een adviserend bericht moet op het InfoCenter verschijnen.
Ga op de bestuurdersstoel zitten.
Start de motor.
Zet de parkeerrem vrij.
Sta op uit de stoel.
Note: Het rode lampje op de parkeerremschakelaar moet gaan branden wanneer u uit de bestuurdersstoel opstaat om aan te geven dat de parkeerrem ingeschakeld is.
Ga op de bestuurdersstoel zitten.
Start de motor.
Zorg ervoor dat de maai-eenheden omhooggebracht zijn in de transportstand.
Sta op uit de stoel.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Note: De maai-eenheden mogen niet zakken wanneer u niet in de bestuurdersstoel zit.
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 47). Het InfoCenter heeft een startscherm en een hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door een willekeurige welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.
Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.
Middelste knop – druk op deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.
Rechterknop – druk op deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
Uren resterend tot onderhoud | |
Bedrijfsuren op nul zetten | |
SERVICE DUE | Geeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd |
Motortoerental/status – het toerental van de motor (tpm) | |
Urenteller | |
Informatiepictogram | |
Snel | |
Langzaam | |
Brandstofpeil | |
Stationair herstel is vereist. | |
De gloeibougies werken. | |
Breng de maaidekken omhoog. | |
Breng de maaidekken omlaag. | |
Neem plaats op de bestuurdersstoel. | |
De parkeerrem is ingeschakeld. | |
Het bereik is hoog (transport). | |
Vrijstand | |
Het bereik is laag (maaien). | |
Temperatuur van de motorkoelvloeistof (°C of °F) | |
Temperatuur (heet) | |
De aftakas is ingeschakeld. | |
Niet toegestaan | |
Start de motor. | |
Zet de motor af. | |
Motor | |
Contactschakelaar | |
De maaidekken worden neergelaten. | |
De maaidekken worden opgetild. | |
Pincode | |
CAN-bus | |
InfoCenter | |
Slecht of mislukt | |
Gloeilamp | |
Uitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom | |
Schakelaar | |
Laat de schakelaar los. | |
Wijzigen in de aangegeven status. | |
Opwarmmodus | |
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden | |
Zet de machine in neutraal. | |
Motor weigert te starten. | |
Motor uitgeschakeld | |
Motorkoelvloeistof is te heet. | |
Standby aanvraag regeneratie resetten | |
Aanvraag geparkeerde of herstel regeneratie | |
Een geparkeerde of herstel regeneratie is bezig. | |
Hoge uitlaattemperatuur | |
Defect van diagnosecontrole van stikstofoxide; rijd de machine terug naar werkplaats en neem contact op met uw erkende Toro verdeler (softwareversie U en later). | |
Waarschuwing asopbouw DPF – raadpleeg Asopbouw in het DPF voor meer informatie. | |
Ga zitten of schakel de parkeerrem in werking |
Enkel toegankelijk met de pincode
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu | |
Menu-optie | Beschrijving |
Storingen | Bevat een lijst met de recente machinefouten. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of neem contact op met een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsurentellers en andere cijfergegevens van die aard. |
Diagnostiek | Geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn. |
Instellingen | Hier kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
Machine | Hier ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud | |
Menu-optie | Beschrijving |
Hours | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval. |
Counts | Een overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd. |
DPF Regeneration | De optie regeneratie van dieselpartikelfilter en DPF-submenu’s |
Inhibit Regen | De regeneratie resetten |
Parked Regen | Een geparkeerde regeneratie starten |
Last Regen | Geeft het aantal uren weer sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie |
Recover Regen | Een herstel regeneratie starten |
Diagnostiek | |
Menu-optie | Beschrijving |
Maai-eenheden | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan. |
Hoog/laag bereik | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het rijden in de transportmodus aan. |
Aftakas | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan. |
Engine Run | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan. |
Wetten | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de wetfunctie aan. |
Instellingen | |
Menu-optie | Beschrijving |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter. De opties zijn Engels of metrisch |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter*. |
Schermverlichting lcd | De helderheid van het lcd-scherm. |
Contrast lcd | Het contrast van het lcd-scherm. |
Voorste messenkooisnelheid (wetmodus) | Bepaalt de snelheid van de voorste messen in wetmodus. |
Achterste messenkooisnelheid (wetmodus) | Bepaalt de snelheid van de achterste messen in wetmodus. |
Beveiligde menu's | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een pincode. |
Instellingen beveiligen | Hiermee kunt u de beveiligde instellingen aanpassen. |
Acceleratie | Lage, medium en hoge instellingen bepalen hoe snel de tractiesnelheid reageert wanneer u het tractiepedaal indrukt. |
Aantal messen | Bepaalt het aantal messen van de messenkooi voor het messenkooitoerental. |
Maaisnelheid | Regelt de maximumsnelheid in maaimodus (laag bereik) |
Transportsnelheid | Regelt de maximumsnelheid in transportmodus (hoog bereik) |
Smart Power | Smart Power in- en uitschakelen |
Energiezuinige modus | Als de Energiezuinige modus geactiveerd is, wordt het motortoerental tijdens het maaien verlaagd zodat de machine stiller en zuiniger werkt. Het toerental van de messenkooi verandert niet, maar de maaisnelheid neemt af als de maaistop niet overeenkomstig wordt aangepast. |
Maaihoogte | Regelt de maaihoogte om het messenkooitoerental te bepalen. |
V messenkooi tpm | De berekende toerentalstand van de voorste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld. |
A messenkooi tpm | De berekende toerentalstand van de achterste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld. |
Beveiligd menu – Enkel toegankelijk met de pincode
Betreffende | |
Menu-optie | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine. |
Serienummer | Het serienummer van de machine. |
Softwareversie van hoofdbedieningseenheid | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid. |
InfoCenter softwareversie | De softwareversie van het InfoCenter. |
CAN-bus | De status van de communicatiebus van de machine. |
In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u configuratie-instellingen voor de bediening veranderen. Gebruik het beveiligde menu om deze instellingen te vergrendelen.
Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw distributeur.
Note: De standaard pincode van de machine is 0000 of 1234.Als u de pincode heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.
Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 48).
Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 49A).
Om de pincode in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 49B en Figuur 49C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.
Druk op de middelste knop om de pincode in te voeren (Figuur 49D).
Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.
Note: Als het InfoCenter de pincode accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.
Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.
Scroll in het beveiligde menu naar beneden tot u Instellingen beveiligen ziet.
Om de instellingen te bekijken en veranderen zonder een pincode in te voeren, zet u met de rechterknop Instellingen beveiligen op UIT.
Om de instellingen te bekijken en veranderen met een pincode, stelt u met de linkerknop Instellingen beveiligen in op AAN. Stel vervolgens de pincode in, en draai het contactsleuteltje UIT en daarna weer AAN.
De timer ‘onderhoud vereist’ zet het aantal uur tot het volgende vereiste onderhoud op nul nadat een geplande onderhoudsprocedure is uitgevoerd.
Scroll in het instellingenmenu met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop.
Voer de pincode in; raadpleeg Toegang tot de beveiligde menu's in de Gebruikershandleiding van uw machine.
Ga in het Onderhoudsmenu naar het menu UREN.
Scroll naar beneden naar het symbool onderhoud .
Note: Indien er onderhoudswerkzaamheden vereist zijn, toont het eerste pictogram NU.
Onder het eerste pictogram ziet u het item onderhoudsinterval (tijdsinterval, bv. 250, 500 enz.)
Note: Onderhoudsinterval is een item in het beveiligde menu.
Markeer het onderhoudsinterval en druk op de rechterknop.
Wanneer het nieuwe scherm verschijnt, bevestigt u RESET SERVICE HOURS—ARE YOU SURE? (Bedrijfsuren op nul zetten – Bent u zeker?)
Met de middelste of de linkerknop kiest u respectievelijk YES (Ja) of NO (Nee).
Nadat u JA hebt geselecteerd, verschijnt het intervalscherm en gaat u terug naar de selecties van Service Hours (Bedrijfsuren).
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Aantal messen ziet.
Druk op de rechterknop om het aantal messen te wijzigen; u kunt kiezen tussen 8 of 11.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie HOC ziet
Druk op de rechterknop om HOC te selecteren.
Gebruik de middelste en de rechterknop om de gewenste maaihoogte-instelling te kiezen. (Als de gewenste instelling niet wordt weergegeven, kies dan de HOC-instelling uit de lijst die deze het dichtst benadert).
Druk op de linkerknop om het menu HOC te verlaten en de instelling te bewaren.
De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien worden berekend aan de hand van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte-instelling in het InfoCenter. U kunt de instelling echter handmatig aanpassen aan verschillende maaiomstandigheden.
Om het toerental van de messenkooien te wijzigen, scrollt u naar beneden tot u V messenkooi tpm, A messenkooi tpm of beide ziet.
Druk op de rechterknop om het toerental te veranderen. Als u de toerentalinstelling wijzigt, zal het display het toerental berekend op basis van de vorige instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe waarde zien.
Druk in het hoofdscherm één keer op de middelste knop. Als de pijlen boven de knoppen verschijnen, drukt u opnieuw op de middelste knop om tussen de schermen te scrollen.
Als u opnieuw op de middelste knop drukt, krijgt u toegang tot het eReel-informatiescherm dat aangeeft of de messenkooi actief is en dat het toerental voor de 5 maaidekken weergeeft.
Door opnieuw op de middelste knop te drukken, krijgt u toegang tot het energiemodusscherm dat de onderdelen, energiemodus en de richting toont terwijl u aan het werk bent.
De geselecteerde instelling wordt weergegeven als een X op de staafgrafiek van de tractiesnelheid samen met de instellingen voor de cruisecontrol en de pedaalaanslag. Een X in een staaf geeft aan dat de maximale snelheid beperkt is door de leidinggevende (Figuur 51 of Figuur 53).
Note: Deze instelling wordt bewaard in het geheugen en toegepast op de tractiesnelheid tot u ze verandert.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie maaisnelheid ziet en druk op de rechterknop.
Gebruik de rechterknop om de maximale maaisnelheid te verhogen in stappen van 0,8 km/h tussen 1,6 en 12,9 km/h.
Gebruik de middelste knop om de maximale maaisnelheid te verlagen in stappen van 0,8 km/h tussen 1,6 en 12,9 km/h.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
De geselecteerde instelling wordt weergegeven als een X op de staafgrafiek van de tractiesnelheid samen met de instellingen voor cruisecontrol en de pedaalaanslag. Een X in een staaf geeft aan dat de maximale snelheid beperkt is door de leidinggevende (Figuur 51 of Figuur 53).
Note: Deze instelling wordt bewaard in het geheugen en toegepast op de tractiesnelheid tot u ze verandert.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie transportsnelheid ziet en druk op de rechterknop.
Gebruik de rechterknop om de maximale transportsnelheid te verhogen in stappen van 0,8 km/h tussen 8,0 en 16,0 km/h.
Gebruik de middelste knop om de maximale transportsnelheid te verlagen in stappen van 0,8 km/h tussen 8,0 en 16,0 km/h.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Ga in het instellingenmenu naar Smart Power.
Druk op de rechterknop om tussen AAN en UIT te schakelen.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u Acceleratie ziet.
Druk op de rechterknop om tussen LAAG, MEDIUM en HOOG te schakelen.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Deze machine remt dynamisch en stopt wanneer u het tractiepedaal in de neutraalstand zet.
Note: Voor een soepele vertraging gebruikt u uw voet om het tractiepedaal langzaam terug te brengen naar de neutraalstand. Haal uw voet niet van het pedaal en laat het pedaal niet terugschieten naar de neutraalstand tenzij u van plan bent snel te stoppen.
Met de maximale transportsnelheid van 16 km/h moet de machine volledig tot stilstand komen in ongeveer 3,7 m.
Markeer het begin en einde van 3,7 m op een vlak, droog wegdek.
Rijd de machine met de maximale transportsnelheid en haal uw voet van het pedaal bij het begin van de 3,7 m.
Controleer of de machine binnen 0,6 m van de eindmarkering (3,7 m) tot stilstand komt.
Neem contact op met uw Toro-distributeur als de stopafstand van de machine niet binnen 0,6 m van deze afstand ligt.
Transportsnelheid achteruit
Als de maximale transportsnelheid die is ingesteld door de supervisor hoger is dan 8,0 km/h, is de maximale snelheid achteruit 8,0 km/h.
Als de maximale transportsnelheid die is ingesteld door de supervisor 8,0 km/h of lager is, dan is de maximale snelheid achteruit gelijk aan de transportsnelheid die is ingesteld door de supervisor.
Maaisnelheid achteruit
Als de maximale maaisnelheid die is ingesteld door de supervisor hoger is dan 6,4 km/h, is de maximale snelheid achteruit 6,4 km/h.
Als de maximale maaisnelheid die is ingesteld door de supervisor 6,4 km/h of lager is, dan is de maximale snelheid achteruit gelijk aan de maaisnelheid die is ingesteld door de supervisor.
De machine geeft de geschatte tractiesnelheden weer in kilometer per uur (km/h) of miles per uur (mph).
De momentane snelheid wordt weergeven in de linkerbovenhoek van schermen van cruisecontrol en de virtuele pedaalaanslag.
De tractiesnelheden worden geschat en zo gekalibreerd dat ze het accuraatst zijn bij 8,0 km/h tijdens het maaien. De weergegeven snelheden zijn accuraat wanneer ze 0,8 km/h boven of onder de weergegeven snelheid liggen tijdens het rijden op een droog, vlak wegdek.
Neem contact op met uw erkende Toro-distributeur als de waargenomen snelheden van de machine meer dan 2,4 km/h afwijken van de weergegeven snelheden.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Laat een machine met draaiende motor niet onbeheerd achter.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
Gebruik de cruisecontrol (indien aanwezig) alleen als u de machine kunt bedienen in een open, platte omgeving zonder obstakels, waar de machine zonder onderbreking met een constante snelheid kan rijden.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang alle beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterpartijen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
De machine heeft een gasbediening in de stijl van een auto die wordt geregeld door het tractiepedaal.
De machine heeft geen afzonderlijke gasklepschakelaar of gashendel.
Wanneer u uw voet van het tractiepedaal haalt, remt de machine dynamisch en komt ze tot stilstand.
De pedalen zijn geoptimaliseerd voor een snel en toch stabiel reactievermogen, waardoor u steeds de controle houdt op ruw terrein en tegelijk snel en soepel kan remmen.
Terwijl de machine wordt getransporteerd, zal het tractiepedaal werken zoals bij een auto en het motortoerental en de tractiesnelheid zal worden gewijzigd afhankelijk van de stand van het tractiepedaal.
Wanneer u maait, zal het motortoerental automatisch stijgen naar hoog stationair.
Als de motor zich in laag stationair bevindt, verhoogt het uitvoeren van een functie, zoals het opheffen van de maai-eenheden of het indrukken van het tractiepedaal, het motortoerental naar een minimale werksnelheid en wordt voldoende vermogen geleverd om de functie efficiënt uit te voeren.
De maximale snelheden die bepaald zijn in de instellingen van de met een PIN beveiligde menu's worden ingesteld door de leidinggevende om de maximale tractiesnelheid van de machine te beperken.
Het bereik van het tractiepedaal en de tractiesnelheid in cruisecontrol en bij pedaalaanslag zijn allemaal begrensd door de maximale snelheden die zijn ingesteld in het met een pincode beveiligde menu.
Als u een obstakel tegenkomt, moet u de maai-eenheden omhoogbrengen of er omheen maaien.
Wanneer u de machine tussen verschillende werkgebieden transporteert, moet u de aftakas uitschakelen en de maai-eenheden helemaal omhoogbrengen. Hierdoor kan het tractiepedaal werken zoals een auto.
Rijd altijd langzaam op oneffen terrein.
Schakel de machine nooit uit tijdens her berijden van de machine.
Om vertrouwd te raken met de functies van de machine, moet u het gebruik van de machine oefenen.
Breng de maai-eenheden omhoog, zet de parkeerrem vrij, druk het tractiepedaal in om vooruit te rijden in en rij voorzichtig naar een open terrein.
U moet zich oefenen in het rijden met de machine omdat ze een hydrostatische transmissie heeft en haar functies kunnen verschillen van andere gazonmachines.
Oefen u in het vooruit- en achteruitrijden en in starten en stoppen van de machine. Om de machine te stoppen, haalt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het terugkeren naar de NEUTRAALSTAND.
Note: Als u met de machine een helling afdaalt, zult u soms het achteruitpedaal moeten gebruiken om te stoppen.
Oefen met het ontwijken van obstakels met de maai-eenheden omhoog en omlaag. Wees voorzichtig als u tussen smalle objecten rijdt zodat u de machine of de maai-eenheden niet beschadigt.
Dit pedaal regelt de snelheid vooruit en achteruit van de machine en het dynamisch remmen wanneer u het pedaal laat terugkeren naar de neutraalstand.
De gasbediening werkt zoals in een auto - het motortoerental en de snelheid van de machine corresponderen met de beweging van het pedaal.
Terwijl de machine wordt getransporteerd, zal het tractiepedaal werken zoals bij een auto en het motortoerental en de tractiesnelheid zal worden gewijzigd afhankelijk van de stand van het tractiepedaal.
Terwijl u aan het maaien bent, stijgt de motor automatisch naar hoog stationair om de maaiprestatie te optimaliseren, en het tractiepedaal regelt enkel de tractiesnelheid.
Hoe verder u het pedaal naar voren of naar achteren duwt, hoe sneller de machine beweegt.
Om de machine soepel tot stilstand te brengen tijdens het transport of tijdens het maaien, kunt u uw voet gebruiken om het tractiepedaal met de gewenste snelheid te laten terugkeren naar neutraal.
Voor maximaal remvermogen haalt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het naar neutraal terugkeren. De machine remt dynamisch en komt tot stilstand.
Met dit tractiesysteem kunt u de acceleratie-instellingen aanpassen met het oog op comfort van de bestuurder en de terreinomstandigheden. Zie Toegang tot de beveiligde menu's om de instellingen te wijzigen.
Met de functie virtuele pedaalaanslag (VPS) kunt u tijdelijk een maximale tractiesnelheid instellen die lager is dan de met een wachtwoord beveiligde maximale tractiesnelheid van de supervisor.
Om tijdelijk de maximale snelheid van de machine in te stellen, duwt u het tractiepedaal volledig naar voren (Figuur 50). U kunt een afzonderlijke snelheid instellen voor het maaibereik en het transportbereik (Figuur 51).
Deze functie is toegankelijk via de middelste knop op het hoofdscherm van het InfoCenter (Figuur 51).
Note: De functie keert terug naar de maximale snelheidsinstellingen van de supervisor wanneer de sleutel naar de uit-stand wordt gedraaid.
Met deze functie kunt u snelheden instellen die voor u comfortabel voelen of deze aanpassen aan het beoogde gebruik van de machine.
Telkens wanneer de maximale tractiesnelheid wordt gewijzigd via de maximale snelheidsinstellingen van de supervisor of de virtuele pedaalaanslag, wordt het tractiepedaal automatisch geherprogrammeerd om de volledige pedaalslag te gebruiken tussen neutraal en de nieuwe maximale snelheid. Dit betekent dat de bestuurder een nauwkeurigere controle krijgt over de tractiesnelheid bij lagere instellingen van de maximale snelheid.
Stel de maximale snelheid tijdelijk lager in voor het maaien van de onderhoudswerkgang op de fairway.
Stel de maximale snelheid tijdelijk lager in voor betere controle bij het werken in of nabij de werkplaats.
Stel de maximale snelheid tijdelijk lager in voor een betere controle bij het laden van de machine op een aanhanger.
Met de schakelaar van de cruisecontrol vergrendelt u de machine in cruisecontrol zodat de gewenste grondsnelheid behouden wordt. Druk op de achterzijde van de schakelaar om de cruisecontrol uit te schakelen. Met de middelste stand van de schakelaar wordt de cruisecontrol ingeschakeld en met de voorzijde van de schakelaar kan de gewenste rijsnelheid worden ingesteld.
Nadat u de schakelaar van de cruisecontrol hebt ingeschakeld en de snelheid hebt ingesteld (Figuur 52), kunt u in het InfoCenter de snelheid van de cruisecontrol instellen (Figuur 47 en Figuur 53).
Doe het volgende om de cruisecontrol uit te schakelen:
In het transportbereik drukt u op het tractiepedaal voor achteruit, haalt u de parkeerrem aan of zet u de schakelaar van de cruisecontrol naar de stand UIT.
In het maaibereik drukt u op het tractiepedaal voor achteruit, haalt u de parkeerrem aan, schakelt u de aftakas uit of zet u de schakelaar van de cruisecontrol naar de stand UIT.
Note: Als de cruisecontrol wordt uitgeschakeld, remt de machine dynamisch en komt tot stilstand. Als u de cruisecontrol wilt uitschakelen maar wilt blijven rijden, drukt u het tractiepedaal in voor een soepele overgang van cruisecontrol naar handmatige snelheidsregeling.
Stel een cruisesnelheid in voor lange afstanden zonder veel obstakels.
Gebruik het InfoCenter om de snelheid te regelen op ruw terrein.
Gebruik de cruisecontrol als volgt voor te keren:
Stel tijdens het maaien een veilige, comfortabele snelheid in voor het keren aan het einde van de maaiwerkgangen.
Trap het tractiepedaal in om de snelheid te verhogen voor het maaien tijdens de maaiwerkgang.
Haal uw voet van het pedaal wanneer u keert voor de volgende maaiwerkgang.
De machine zal vertragen naar de lage cruisecontrolinstelling, waardoor u efficiënt kunt keren met een constante snelheid.
Nadat u gekeerd bent, gebruikt u het tractiepedaal om de machinesnelheid weer te verhogen voor de volgende maaiwerkgang.
Deze functie bepaalt hoe snel de machine van tractiesnelheid verandert wanneer het tractiepedaal niet in de NEUTRAALSTAND staat.
Note: Als u uw voet van het tractiepedaal haalt en het laat terugkeren naar de NEUTRAALSTAND terwijl de machine rijdt, wordt het remprofiel ingeschakeld. Het remprofiel is altijd hetzelfde en kan niet worden aangepast door de acceleratiemodus.
Ga naar de beveiligde menu's in het InfoCenter om de acceleratiemodus te wijzigen. De acceleratiemodus heeft de volgende 3 standen:
Laag - minst agressieve acceleratie en vertraging
Medium (standaard) – middelmatig snelle acceleratie en vertraging
Hoog - meest agressieve acceleratie en vertraging
Wanneer de machine bij koud weer wordt gestart, beperkt de opwarmmodus het motortoerental tot laag stationair gedurende een korte periode nadat de motor is gestart, om mogelijke schade aan onderdelen door het gebruik van de machine met koude olie te voorkomen.
Een sneeuwvlokpictogram op het scherm van InfoCenter geeft aan wanneer de opwarmmodus actief is. Gebruik de machine pas na de opwarmperiode.
Dankzij Smart Power hoeft de bestuurder het toerental niet in de gaten te houden bij zware belasting. Smart Power voorkomt dat de motor te zwaar belast wordt in zware maaiomstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.
Note: De Smart Power functie is standaard INGESCHAKELD.
Important: Het brandstofsysteem wordt automatisch ontlucht voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer start, als de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was, of als er onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem zijn uitgevoerd.
Ga op de bestuurdersstoel zitten, gebruik het tractiepedaal niet (zo staat de machine in NEUTRAAL), haal de parkeerrem aan en zorg ervoor dat de aftakas niet ingeschakeld is.
Draai de sleutel op AAN/VOORGLOEIEN.
Een automatische tijdschakelaar zorgt ervoor dat de motor 6 seconden wordt voorverwarmd.
Wanneer de gloeibougies zijn voorverwarmd, draait u het sleuteltje naar de stand START.
Laat de motor bij het starten langer dan 15 seconden draaien. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Als de motor nogmaals moet worden voorgegloeid, draait u het sleuteltje eerst op UIT en vervolgens op AAN/VOORGLOEIEN. Herhaal dit indien nodig.
Laat de motor op een laag stationair toerental lopen totdat deze is opgewarmd.
Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.
Draai het sleuteltje op UIT en haal het uit het contact.
Schakel de parkeerrem uit, schakel de aftakas uit en breng de maai-eenheden omhoog.
Rijd de machine naar het maaigebied.
Parkeer de machine ongeveer 6 meter verwijderd van de fairway, in de richting die u wilt maaien.
Breng de maai-eenheden helemaal omlaag met de bedieningshendel voor omhoog-/omlaagbrengen.
Schakel de aftakas in.
Note: De maai-eenheden zullen niet starten.
Note: Het motortoerental stijgt automatisch naar hoog stationair wanneer u de maai-eenheden omlaagbrengt en de aftakasschakelaar activeert.
Druk de bedieningshendel voor omhoog-/omlaagbrengen naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen naar de keerstand.
Note: Wanneer u drukt op de bedieningshendel voor omhoog-/omlaagbrengen zonder deze ingedrukt te houden, worden de maai-eenheden omhooggebracht naar de keerstand en wordt de rotatie van de messenkooien gestopt tot de maai-eenheden worden omlaaggebracht.
Gebruik het tractiepedaal en rijd traag naar het maaigebied.
Zodra u de rand van het maaigebied bereikt om te beginnen maaien, brengt u de maai-eenheden omlaag met de bedieningshendel voor omhoog-/omlaagbrengen.
Note: Oefen om ervoor te zorgen dat de maai-eenheden niet te vroeg omlaag worden gebracht of een onbedoeld gebied maaien.
Voltooi de werkgang.
Wanneer u de tegenoverliggende rand van de fairway nadert (voordat u de rand van het maaigebied bereikt), drukt u de bedieningshendel voor omhoog-/omlaagbrengen naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen naar de keerstand.
Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.
Druk op de bedieningshendel voor omhoog-/omlaagbrengen) om de maai-eenheden automatisch omlaag te brengen van de keerstand en ga verder met maaien.
Nadat u het gewenste gebied hebt gemaaid, volgt u de perimeter van het gebied om de onderhoudswerkgang te voltooien. Dit zal ervoor zorgen dat al het gras langs de rand van de fairway waar de maai-eenheden werden omhoog-en omlaaggebracht gelijkmatig wordt gemaaid.
Note: Gebruik de virtuele pedaalaanslag (VPS) om tijdelijk een lagere maximale snelheid in te stellen voor een betere controle tijdens het voltooien van de onderhoudswerkgang, zie De functie virtuele pedaalaanslag (‘Virtual Pedal Stop’ of VPS) gebruiken.
Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.
De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:
Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.
Als de tegendruk in het dieselpartikelfilter te hoog is of reeds 100 uur geen herstel regeneratie uitgevoerd is, brengt de computer van de motor u via het InfoCenter op de hoogte wanneer herstel generatie bezig is.
Wacht tot de herstel regeneratie afgelopen is voordat u de motor uitschakelt.
Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een hoog stationair toerental (volgas) produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.
Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.
Na verloop van tijd wordt roet opgestapeld in het roetfilter van het dieselpartikelfilter. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.
Wanneer voldoende roet zich heeft opgestapeld, meldt de computer dat het tijd is om het dieselpartikelfilter te regenereren.
Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.
Niveau | Foutcode | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.
Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.
De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.
Wanneer voldoende as zich heeft opgehoopt, stuurt de computer van de motor een motorfout naar het InfoCenter ten teken dat as zich heeft opgehoopt in het dieselpartikelfilter.
De foutberichten geven aan dat het tijd is voor onderhoud van het dieselpartikelfilter.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van asopbouw.
Niveau | Foutcode | Vermindering van het toerental | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
---|---|---|---|---|
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 3: Motorwaarschuwing |
| Motortoerental bij maximale torsie +200 tpm | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Passief | Gedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting | • Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
• Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as. | ||
Zie Passieve regeneratie van het DPF. | ||
Ondersteund | Doet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet | • Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt. |
• Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF. | ||
Reset | Eens om de 100 bedrijfsuren | • Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor indien de computer detecteert dat een ondersteunde regeneratie onvoldoende roet heeft verwijderd | ||
• Tijdens reset regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Reset regeneratie. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer tegendruk ten gevolge van roetophoping waarneemt in het dieselpartikelfilter | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 188 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer de bestuurder een geparkeerde regeneratie start | ||
Kan zich voordoen wanneer u reset regeneratie hebt verhinderd in het InfoCenter en de machine bent blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld terwijl het dieselpartikelfilter al reset regeneratie vereiste. | • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken | • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | |
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de gebruiker aanvragen voor een geparkeerde regeneratie heeft genegeerd en de machine is blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld in het dieselpartikelfilter. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 190 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt herstel regeneratie gevraagd. |
• Herstel regeneratie kan tot 3 uur duren. | ||
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. |
Druk in het menu DPF Regeneration op de middelste knop om naar beneden te scrollen naar het veld LAST REGEN (Figuur 60).
In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Important: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50 uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het opgegeven roetniveau te zien.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie TECHNICIAN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Technicus te selecteren (Figuur 61).
Gebruik de werkingstabel van het dieselpartikelfilter voor meer informatie over de huidige werkingsstatus van het dieselpartikelfilter (Figuur 62).
Status | Beschrijving | |
---|---|---|
Normal | Het dieselpartikelfilter is in normale bedrijfsmodus – passieve regeneratie. | |
Assist Regen | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. | |
Reset Stby | De computer van de motor probeert een reset regeneratie uit te voeren maar een van de volgende factoren verhindert de regeneratie: | De instelling Inhibit Regen staat AAN. |
De uitlaattemperatuur is te laag voor regeneratie. | ||
Reset Regen | De computer van de motor voert een reset regeneratie uit. | |
Parked Stby | De computer van de motor vraagt om een geparkeerde regeneratie. | |
Parked Regen | U hebt een geparkeerde regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. | |
Recov. Stby | De computer van de motor vraagt om een herstel regeneratie. | |
Recov. Regen | U hebt een herstel regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. |
Raadpleeg de roetbelasting uitgedrukt als het percentage roet in het dieselpartikelfilter (Figuur 63); kijk in de tabel roetbelasting.
Note: De waarde van de roetbelasting varieert naargelang het gebruik van de machine en DPF-regeneratie.
Belangrijke roetbelastingswaarden | Status regeneratie |
---|---|
0% tot 5% | Minimale roetbelasting |
78% | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. |
100% | De computer van de motor vraagt automatisch een geparkeerde regeneratie. |
122% | De computer van de motor vraagt automatisch een herstel regeneratie. |
Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Het pictogram hoge uitlaattemperatuur verschijnt op het InfoCenter (Figuur 64).
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Important: Het pictogram hoge uitlaattemperatuur geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.
Important: Laat de machine indien mogelijk de volledige herstel regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Als de motor tijdens de voorbije 100 bedrijfsuren geen succesvolle reset, geparkeerde of herstel regeneratie heeft uitgevoerd, zal de computer van de motor proberen om een reset regeneratie uit te voeren.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten MELDING NR. 185 (Figuur 65) weergeven.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling Inhibit Regen gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie INHIBIT REGEN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Inhibit Regen te selecteren (Figuur 66).
Druk op de rechterknop om de instelling Inhibit Regen van Aan naar Uit (Figuur 66) of van Uit naar Aan (Figuur 67) te schakelen.
Het InfoCenter geeft het pictogram hoge uitlaattemperatuur weer wanneer een reset regeneratie wordt uitgevoerd.
Note: Als INHIBIT REGENAAN staat, geeft het InfoCenter MELDING NR. 185 weer (Figuur 68). Druk op knop 3 om de instelling Inhibit Regen UIT te schakelen en ga door met de reset regeneratie.
Note: Als de uitlaattemperatuur te laag is, geeft het InfoCenter MELDING NR. 186 (Figuur 69) weer om te melden dat u de motor moet instellen op vol gas (hoog stationair).
Note: Wanneer reset regeneratie voltooid is, verdwijnt het pictogram hoge uitlaattemperatuur van het scherm van het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie of herstel regeneratie vraagt, wordt het pictogram regeneratie vereist (Figuur 70) weergegeven op het InfoCenter.
De machine voert niet automatisch een geparkeerde regeneratie of een herstel regeneratie uit; u moet de regeneratie uitvoeren via het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3720, FMI 16 (Figuur 71)
Geparkeerde regeneratie vereist MELDING NR. 188 (Figuur 72)
Note: Melding nr. 188 verschijnt om de 15 minuten.
Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert, verschijnt MELDING NR. 189 op het InfoCenter (geparkeerde regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) (Figuur 73).
Important: U dient een geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld (Figuur 74) verschijnt op het hoofdscherm.
Wanneer de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 0 (Figuur 75)
Herstel regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld MELDING NR. 190 (Figuur 76)
Important: U dient een herstel regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld verschijnt op het hoofdscherm; zie Figuur 74 in Berichten geparkeerde regeneratie.
Als de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt of bezig is met herstel regeneratie en u naar de optie PARKED REGEN gaat, wordt geparkeerde regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 77) onderaan rechts in het InfoCenter.
Als de computer van de motor gaan herstel regeneratie heeft gevraagd en u naar de optie RECOVERY REGEN gaat, wordt herstel regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 78) onderaan rechts in het InfoCenter.
Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:
Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ¼ vol is voor geparkeerde regeneratie
Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ½ vol is voor herstel regeneratie
Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.
Schakel indien nodig de aftakas uit en laat de maai-eenheden of werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600 °C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie PARKED REGEN START of RECOVERY REGEN START te gaan (Figuur 79) en druk op de rechterknop om de regeneratie te beginnen (Figuur 79).
Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens ¼ vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie, en druk op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 80).
Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat (Figuur 81).
Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 82).
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN (Figuur 83).
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren (Figuur 84).
De computer van de motor controleert de motorstatus en foutinformatie. Het InfoCenter kan de boodschappen in de volgende tabel tonen:
Vereiste actie: Verlaat het menu regeneratie en laat de machine lopen tot er meer dan 50 uur verstreken is sinds de vorige regeneratie; zie Tijd sinds vorige regeneratie. | |
Vereiste actie: Los de motorfout op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. | |
Vereiste actie: Start de motor en laat deze lopen. | |
Vereiste actie: Laat de motor lopen tot de koelvloeistoftemperatuur 60 °C bedraagt. | |
Vereiste actie: Stel het motortoerental in op laag stationair. | |
Vereiste actie: Los het probleem met de computer van de motor op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. |
Het hoofdscherm van het InfoCenter verschijnt en het pictogram regeneratie aanvaard (Figuur 85) verschijnt rechts onderaan het scherm terwijl de regeneratie bezig is.
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstel regeneratie voltooid heeft, verschijnt MELDING NR. 183 op het InfoCenter (Figuur 86). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet voltooid kan worden, geeft het InfoCenter Melding nr. 184 weer (Figuur 86). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Met de instellingen Parked Regen Cancel en Recovery Regen Cancel kunt u een huidige geparkeerde of herstel regeneratie afbreken.
De gazoncompensatieveer zorgt ervoor dat het gewicht van de voorste naar de achterste roller wordt verplaatst (Figuur 90). Dit voorkomt dat er een golfpatroon in de grasmat ontstaat, ook wel bekend als 'bobbing'.
Important: Stel de veer af als het maaidek is gemonteerd aan de tractie-eenheid, recht naar voren wijst en is neergelaten op de grond.
Monteer de borgpen in de achterste opening in de veerstang (Figuur 90).
Draai de zeskantige moeren op het voorste uiteinde van de veerstang vast totdat de lengte van de samengedrukte veer 12,7 cm bedraagt op de maaidekken van 12,7 cm of 15,9 cm op de maaidekken van 17,8 cm (Figuur 90).
Note: Als u werkt op oneffen terrein, moet de veer 12,7 mm korter zijn. Dit maakt de grondvolgprestaties iets kleiner.
De veren staan onder spanning en kunnen persoonlijk letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig bij het instellen van de veren.
U kunt de tegendruk op de achterste maai-eenheden afstellen om de machine aan te passen aan verschillende gazonomstandigheden en ervoor te zorgen dat de maaihoogte constant blijft in zware omstandigheden of op terrein waar een viltlaag is ontstaan.
U kunt de tegendruk van elke torsieveer instellen op 1 van de 4 standen. Elke stand verhoogt of verlaagt de tegendruk op de maai-eenheid met 2,3 kg ten opzichte van de vorige stand. De veren kunnen op de achterkant van de eerste actuator van de veer worden geplaatst om alle tegendruk op te heffen (vierde stand).
Note: Om alle tegendruk weg te halen, plaatst u het lange been van de torsieveer boven de kraagbout.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Steek de veer van het tegengewicht met het lange uiteinde in een buis of gelijkaardig voorwerp, en draai de veer rond de kraagbout in de gewenste stand (Figuur 91).
Herhaal stap 1 en 2 aan de andere veer van het tegengewicht.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
De schakelaar van de hefarm bevindt zich onder de hydraulische tank, aan de binnenkant van de hefarm van maai-eenheid 5 (Figuur 29).
Draai de contramoer los waarmee de schakelaar van de hefarm bevestigd is aan de schakelaarplaat (Figuur 93).
Stel de schakelaar van de hefarm als volgt af:
De omkeerhoogte van de hefarm verhogen doet u door de schakelaar naar beneden te zetten.
De omkeerhoogte van de hefarm verlagen doet u door de schakelaar naar boven te zetten.
Important: Behoud een elektrodenafstand van 1,0 tot 2,5 mm tussen de schakelaar en de hefarmtrekker. Het ledlampje op de schakelaar bevestigt de goede werking van de schakelaar.
Draai de contramoeren vast met een torsie van 20 N·m +/- 2 N·m.
Important: Draai de contramoeren niet te vast; anders kunt u de sensor beschadigen.
Important: Het is belangrijk dat het juiste messenkooitoerental wordt gebruikt voor uw maaitoepassing.Een messenkooitoerental dat te laag is, kan resulteren in een golfpatroon in het gazon, ook bekend als maaisporen of ‘bobbing'. Als u dit vaststelt, probeer dan het messenkooitoerental te verhogen of de maaisnelheid te verlagen.Een messenkooitoerental dat te hoog is, kan resulteren is schade aan het gazon en/of vroegtijdige slijtage van de messenkooien, ondermessen en andere mechanische onderdelen.
Zie De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien instellen.
Raadpleeg het volgende om het messenkooitoerental handmatig in te stellen:
In het InfoCenter (menu instellingen) kiest u het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte zodat het juiste messenkooitoerental wordt berekend.
Als verdere afstelling nodig is, kunt u in het menu instellingen naar beneden scrollen tot u V messenkooi tpm, A messenkooi tpm of beide ziet.
Druk op de rechterknop om het messenkooitoerental te veranderen. Als de toerentalinstelling wordt gewijzigd, zal het display het toerental berekend op basis van de instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe waarde zien.
Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om veranderingen in de gazonomstandigheden te compenseren.
De machine is uitgerust met een diagnoselampje dat aangeeft dat het elektronische besturingssysteem een storing gevonden heeft. Het diagnoselampje bevindt zich op het InfoCenter, boven het display (Figuur 96). Als de machine naar behoren werkt en het contactsleuteltje naar de stand AAN/LOPEN wordt gedraaid, zal het diagnoselampje kort branden om te tonen dat het werkt. Als er een melding wordt weergeven, gaat het lampje branden. Als een foutmelding wordt weergegeven, knippert het lampje tot de fout is verholpen.
Als een waarschuwingslampje tijdens het gebruik gaat branden, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.
Schakel de aftakas uit en breng de maai-eenheden omhoog in deTRANSPORTSTAND. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen. Om beter in balans te kunnen blijven tijdens het sturen, moeten de maai-eenheden zijn neergelaten tijdens het afdalen.
Dit is de meest efficiënte methode om golvingen te voorkomen.
Verander het maaipatroon vaak om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in één richting.
Om in een professioneel recht patroon en in banen te kunnen maaien zoals voor sommige werkzaamheden is vereist, moet u een boom of een ander object in de verte uitkiezen en recht daarop af rijden.
Houd de messenkooien en ondermessen scherp.
Behoud de juiste afstand tussen messenkooi en ondermes. Zorg voor licht contact.
Volg de 1/3 regel (maai telkens niet meer dan ongeveer 1/3 van de lengte van het gras af).
Stel het messenkooitoerental en de tractiesnelheid in om de gewenste maailengte te verkrijgen.
Wanneer u in natte omstandigheden maait, opent u het achterscherm van de maai-eenheid.
Scalpen/in een cirkel maaien
Scalpen en in een cirkel maaien worden beschouwd als moeilijke toepassingen. Gebruik speciale messenkooien voor deze toepassingen.
Volg de 1/3 regel (maai telkens niet meer dan ongeveer 1/3 van de lengte van het gras af).
Verticuteren
Voor verticuteerders van 13 cm: Stel de mesdiepte van de verticuteerder in op 0,3 cm of minder. Voor verticuteerders van 18 cm: Stel de mesdiepte van de verticuteerder in op 0,6 cm of minder.
Zorg ervoor dat de messen van de maai-eenheid scherp zijn, juist zijn afgesteld en dat geen enkel mes verbogen is. Botte en verbogen messen vragen meer vermogen.
Meer messen toevoegen om de mestussenruimte te verkleinen, verhoogt het vermogenverbruik.
Beste praktijken voor scalpen, in een cirkel maaien en verticuteren
Open de schermen van de achterste maai-eenheid.
De aanbevolen maximale maaisnelheid is 6 km/u.
Stel het messenkooitoerental in op instelling 6.
Note: Een hogere instelling van het messenkooitoerental resulteert in minder kracht. Bij het scalpen worden betere prestaties en efficiëntie bereikt bij een lagere instelling van het messenkooitoerental.
Gebruik de energiezuinige modus niet.
Gebruik het InfoCenter om zowel de temperatuur van de motorkoelvloeistof als die van generator te monitoren.
Controleer het achterste radiateurscherm, het luchtfilter en het luchtinlaatscherm boven de radiateur regelmatig op opgehoopt maaisel.
Smart Power beperkt geleidelijk de maximale maaisnelheden naarmate de generator en de messenkooimotoren hun temperatuurlimieten naderen, waardoor de productiviteit wordt geoptimaliseerd door te voorkomen dat de onderdelen oververhit raken.
Als de motor, generator of messenkooimotoren oververhit raken, moet u de machine parkeren op een schaduwrijke plek met een goede luchtstroom om de onderdelen te laten afkoelen.
Na het maaien moet u de machine grondig schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond, zodat de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken als gevolg van een te hoge waterdruk. Zorg ervoor dat de radiateur en de oliekoeler vrij blijven van vuil en maaisel. Na reiniging moet u de machine controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Om brand te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat de maai-eenheden, aandrijvingen, dempers, koelschermen en het motorcompartiment vrij zijn van gras en vuil. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine sleept of niet gebruikt.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
In noodgevallen kan u de machine vooruit bewegen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen. Als u de machine met hogere snelheid duwt of sleept, kan de transmissie intern beschadigd worden.De omloopkleppen moeten open zijn en de rem vrijgezet als u de machine duwt of sleept.
Ontgrendel de stoelbasis en kantel de stoel open.
Zoek de omloopklep onder de stoel en aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 99).
Draai de kleppen 3 slagen los om de olie inwendig om te laten leiden.
Note: Omdat de vloeistof wordt omgeleid, kan de machine worden voortbewogen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.
Zoek het verdeelstuk voor de remontgrendeling in de buurt van het rechter voorwiel en achter de hydraulische tank (Figuur 100).
Steek er het lange uiteinde van een ratelsleutel of een gelijkaardig voorwerp in, houd de zwarte knop op het verdeelstuk ingedrukt en pomp drie keer op het verdeelstuk. Zodra er aanzienlijke weerstand is bij het pompen, wordt de rem losgelaten.
Important: Pomp niet op het verdeelstuk als het niet gemakkelijk pompt. Er kan schade ontstaan als het verdeelstuk te veel wordt opgepompt.
Note: Zodra de druk in het verdeelstuk is opgebouwd, wordt de rem gedurende 60 minuten vrijgezet. Indien nodig kunt u na 60 minuten de rem opnieuw vrijzetten door op het verdeelstuk te pompen.
Duw of sleep de machine.
Stel de rem in werking door de zwarte knop uit te trekken of de motor te starten.
Note: De rem wordt automatisch gereset als u de motor start en u hoeft de zwarte knop dan niet uit te trekken.
Sluit de omloopkleppen. Draai de kleppen vast met een torsie van 11 N·m.
Important: Zorg dat de omloopkleppen gesloten zijn voordat u de machine begint te gebruiken. Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, raakt de transmissie oververhit.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Draag geschikte kleding, waaronder oogbescherming, een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool. Houd handen, voeten, kleding, sieraden en lang haar uit de buurt van bewegende onderdelen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro-onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Het peil van de motorolie en de brandstof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Controleer de blokkage-indicator van het luchtfilter. | |||||||
Radiator en scherm controleren op rommel. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Controleer het oliepeil in het hydraulische systeem. | |||||||
Controleer de indicator van het hydraulische filter. 2 | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Controleren of de smeernippels moeten worden gesmeerd. 3 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2. Controleren met draaiende motor en met de olie op bedrijfstemperatuur. 3. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
1 | ||
2 | ||
3 | ||
4 | ||
5 | ||
6 | ||
7 | ||
8 |
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor en de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid voor verdere onderhoudsprocedures.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Plaats de machine op een horizontaal vlak, schakel de aftakas uit, laat de maai-eenheden neer en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Wacht tot de motor is afgekoeld.
Maak de 2 motorkapvergrendelingen los (Figuur 101).
Draai de motorkap open.
Draai de motorkap voorzichtig dicht (Figuur 102).
Maak de motorkap vast met de 2 motorkapvergrendelingen.
Verwijder de kogelpen van de schermvergrendeling (Figuur 103).
Ontgrendel en open het scherm.
Sluit en vergrendel het scherm (Figuur 104).
Breng de kogelpen aan door de schermvergrendeling.
Draai de stoel lichtjes en til de voorste steunstang uit de vergrendeling van de sleuf van de stoelsteun.
Laat de stoel voorzichtig neer tot hij stevig vergrendeld is.
Note: Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Gebruik de volgende punten als hefpunten voor de machine:
Voor - de krikbeugels van de buis van de vooras (Figuur 106).
Achter - de buis van de achteras.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Smeer alle nippels van de lagers en lagerbussen met nr. 2 smeervet op lithiumbasis.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
Pomp van aandrijfas (3) (Figuur 107)
Cilinders van hefarm van maaidek (2 elk) (Figuur 108)
Draaipunten van hefarm (1 elk) (Figuur 108)
Draagframe en draaipunt van maaidek (2 elk) (Figuur 109)
Draaias van hefarm (1) (Figuur 110)
Draaipunt van asbesturing (1) (Figuur 111)
Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) (Figuur 112)
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Controleer de onderhoudsindicator aan het uiteinde van de luchtfilterbehuizing (Figuur 113).
Als er een rode band in de onderhoudsindicator verschijnt, moet u het luchtfilter vervangen; zie Onderhoud van het luchtfilter.
Knijp de stofuitlaatklep in (Figuur 114).
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als u het filter verwijdert.
Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Als er een rode band op de onderhoudsindicator verschijnt, moet u op de resetknop aan het uiteinde van de indicator drukken (Figuur 116).
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service categorie CJ-4 of hoger
ACEA service categorie E6
JASO service categorie DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -18 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan de Vol-markering op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de Bijvul-markering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de Vol-markering 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Het motoroliepeil controleren (Figuur 117).
Important: Zorg ervoor dat het motoroliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat. De motor kan defect raken als er te veel of te weinig olie in het carter is.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
5,2 l met het filter
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Bereid de machine voor; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Laat de olie uitlekken en vervang het filter.
Important: Draai het filter niet te vast.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Vul het carter met olie; zie Olie specificaties, Olievolume in het carter en Het motoroliepeil controleren.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Deze Gebruikershandleiding bevat meer informatie over de brandstof en het onderhoud van het brandstofsysteem dan de Yanmar®-motorhandleiding, die algemene informatie bevat over de brandstof en het brandstofonderhoud.
Zorg ervoor dat u voldoende aandacht besteedt aan het onderhoud van het brandstofsysteem, de brandstofopslag en de brandstofkwaliteit om stilstand en grote reparaties aan de motor te voorkomen.
Het brandstofsysteem heeft zeer kleine toleranties vanwege de emissie- en controlevoorschriften. De kwaliteit en zuiverheid van de dieselbrandstof is veel belangrijker geworden voor de levensduur van moderne hogedruk common rail (HPCR) brandstofinjectiesystemen die voor dieselmotoren worden gebruikt.
Important: Water of lucht in het brandstofsysteem zal uw motor beschadigen! Ga er niet van uit dat nieuwe brandstof schoon is. Zorg ervoor dat uw brandstof van een gerenommeerde leverancier komt, sla uw brandstof correct op en gebruik uw brandstofvoorraad binnen 180 dagen.
Important: Als u de procedures voor het vervangen van het brandstoffilter, het onderhoud van het brandstofsysteem en de opslag van brandstof niet volgt, kan het brandstofsysteem van de motor voortijdig defect raken. Voer al het onderhoud aan het brandstofsysteem uit met de voorgeschreven intervallen of wanneer de brandstof vervuild is of de kwaliteit ervan slecht is.
De juiste opslag van brandstof is essentieel voor uw motor. Het goede onderhoud van de brandstofopslagtanks wordt vaak over het hoofd gezien en leidt tot vervuiling van de brandstof die aan de machine wordt geleverd.
Koop alleen de benodigde brandstof die u binnen 180 dagen zult verbruiken. Gebruik geen brandstof die langer dan 180 dagen is opgeslagen. Hierdoor zal de brandstof geen water en andere verontreinigingen bevatten.
Als u het water niet uit de opslag- of brandstoftank van de machine verwijdert, kan dat roest of verontreinigingen in de opslagtank en de onderdelen van het brandstofsysteem veroorzaken. Het door schimmel, bacteriën of schimmel ontwikkelde tankslib beperkt de doorstroming en verstopt het filter en de brandstofinjectoren.
Inspecteer uw brandstofopslagtank en de brandstoftank van uw machine regelmatig om de kwaliteit van de brandstof in de tank te controleren.
Zorg ervoor dat uw brandstof afkomstig is van een gerenommeerde leverancier.
Als u water of verontreinigingen in uw opslag- of brandstoftank aantreft, werk dan samen met uw brandstofleverancier om het probleem te verhelpen en voer al het benodigde onderhoud aan het brandstofsysteem uit.
Bewaar geen diesel in tanks of jerrycans met verzinkte onderdelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder water uit de brandstof/waterafscheider zoals getoond in Figuur 119.
Voed het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Vervang het filter zoals wordt getoond in Figuur 120.
Voed het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 121).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 121).
Note: Gebruik een schone doek om de filterkop schoon te maken.
Smeer de filterpakking met schone motorolie; raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor meer informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond het filter en de filterkop.
Herstel alle brandstoflekken.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Naast het genoemde onderhoudsinterval moet de tank ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Voed het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Vervang versleten of beschadigde klemmen en slangen.
Note: Laat het brandstofsysteem voorvullen als u brandstofslangen vervangt; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Als motorfout , of op het InfoCenter verschijnt(Figuur 122), maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
De brandstofaanzuigbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de brandstofaanzuigbuis en reinig het rooster als dit nodig is.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Verwijder de 5 kruiskopschroeven waarmee de kap van de brandstofsensor is bevestigd aan de brandstoftank, en verwijder de kap (Figuur 123).
Verwijder de connector met 2 contacten van de kabelboom van de brandstofsensor van de connector met 2 pinnen van de machinekabelboom (Figuur 124).
Verplaats de klemmen waarmee de slangen zijn bevestigd aan de fittings van de brandstofsensor naar binnen en verwijder de slangen van de fittings (Figuur 125).
Maak de dop van de brandstofsensor los (Figuur 126).
Til de brandstofsensor voorzichtig omhoog, weg van de tank.
Note: Buig de brandstofaanzuigbuis, de retourbuis of de arm van de vlotter niet.
Reinig het scherm aan het uiteinde van de brandstofaanzuigbuis (Figuur 127).
Monteer de brandstofaanzuigbuis en de vlotter voorzichtig in de brandstoftank (Figuur 128).
Lijn de fittings voor de aanzuigbuis en retourbuis uit naar binnen.
Draai de dop van de brandstofsensor vast op de brandstoftank.
Monteer de slang op de fittings van de brandstofsensor en bevestig de slangen met de klemmen aan de fittings (Figuur 129).
Steek de connector van de kabelboom van de brandstofsensor in de connector van de machinekabelboom (Figuur 130).
Lijn de openingen in de kap van de brandstofsensor uit met de openingen in de brandstoftank en bevestig de kap aan de tank met de 5 kruiskopschroeven (Figuur 131).
Het brandstofsysteem moet worden voorgevuld na de volgende werkzaamheden:
Het brandstoffilter vervangen.
De waterafscheider dagelijks legen of na elk gebruik.
Als de brandstof helemaal is opgeraakt.
Het vervangen van een brandstofslang of het openen van het brandstofsysteem om welke reden dan ook.
Het brandstofsysteem voorinspuiten doet u als volgt:
Important: Gebruik de startmotor niet om de motor te laten draaien om het brandstofsysteem voor te vullen.
Zorg dat er brandstof in de tank zit.
Voer de volgende stappen uit om het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp voor te vullen om slijtage of beschadiging van de pomp te voorkomen:
Draai het contactsleuteltje 15 tot 20 seconden naar de stand AAN.
Draai het contactsleuteltje 30 tot 40 seconden naar de stand UIT.
Note: Zo kan de ECU uitgeschakeld worden.
Draai het contactsleuteltje 15 tot 20 seconden naar de stand AAN.
Controleer op lekken rond het filter en de slangen.
Start de motor en controleer of er lekken zijn.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open het scherm; zie Het scherm openen.
Druk aan de zijkant van het accudeksel en verwijder het deksel van de accubak (Figuur 132).
Maak de minkabel van de accu los.
Schuif de isolatorkap van de klem van de pluskabel van de accu en maak de pluskabel van de accu los.
Sluit de pluskabel (rood) aan op de positieve (+) accupool (Figuur 133).
Sluit de minkabel (zwart) aan op de minpool (-) van de accu.
Breng een dun laagje Grafo 112X-vet, Toro onderdeelnr. 505-47, aan op de accupolen en de klemmen van de accukabel.
Schuif het rubberen kapje over de klem van de pluskabel van de accu.
Monteer het deksel op de accu en steek hierbij de lipjes van het deksel in de sleuven in de accubak.
Sluit en vergrendel het scherm, zie Het scherm sluiten.
Koppel de accu los; zie De 12 V accu loskoppelen.
Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen.
Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Sluit de accu aan; zie De 12 V accu aansluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Note: Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open het scherm; zie Het scherm openen.
Controleer de conditie van de accu.
Note: Vervang een versleten of beschadigde accu.
Koppel de accukabels af en verwijder de accu uit de machine; zie De 12 V accu loskoppelen.
Maak de gehele accubehuizing schoon met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en water.
Spoel de accubehuizing met schoon water.
Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie De 12 V accu aansluiten.
Sluit en vergrendel het scherm, zie Het scherm sluiten.
De zekeringhouder bevindt zich onder de stoel.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Ontgrendel de stoelbasis, kantel de stoelbasis open, en ondersteun deze met de steunstangen (Figuur 134).
Vervang de gesprongen zekering (Figuur 135) door een zekering van dezelfde soort en met dezelfde stroomsterkte.
Draai de stoel en stoelbasis dicht en vergrendel de basis (Figuur 136).
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Ontgrendel en open de motorkap, zie De motorkap openen.
Achteraan rechts van de motor: verwijder de dop van de lijnzekeringhouder.
Vervang de gesprongen zekering door een zekering van dezelfde soort en met dezelfde stroomsterkte.
Monteer de dop op de lijnzekeringhouder.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Ontgrendel en open de motorkap, zie De motorkap openen.
Achteraan rechts van de motor: verwijder de dop van de lijnzekeringhouder.
Vervang de gesprongen zekering door een zekering van dezelfde soort en met dezelfde stroomsterkte.
Monteer de dop op de lijnzekeringhouder.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Meet de bandenspanning.
Note: De luchtdruk in de banden moet tussen 0,83 en 1,03 bar zijn.
Voeg zo nodig lucht toe of verwijder lucht uit de band.
Herhaal stap 2 en 3 aan de andere banden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Zorg dat de wielmoeren met de juiste torsie zijn aangedraaid.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Haal de wielmoeren aan met 94 tot 122 N·m.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Draai het stuurwiel om de achterwielen recht naar voren te laten wijzen.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Meet op ashoogte de afstand hart-op-hart van het toespoor aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen.
Note: De afstelling van het toespoor van de achterwielen is correct als het verschil tussen de meting van de voorwielen en de meting van de achterwielen 6 mm of minder is (Figuur 139).
Als het verschil groter is dan 6 mm, moet u het toespoor van de achterwielen afstellen; zie Toespoor achterwielen afstellen.
Draai de contramoeren aan de uiteinden van de trommel van de tractiestang los (Figuur 140).
Note: Het uiteinde van de trekstang met de groef op de buitenkant heeft een linkse draad.
Draai de trekstang. Gebruik hiervoor de inkeping voor de steeksleutel.
Meet op ashoogte de afstand hart-op-hart van het toespoor aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen.
Note: De afstelling van het toespoor van de achterwielen is correct als het verschil tussen de meting van de voorwielen en de meting van de achterwielen 6 mm of minder is.
Herhaal indien nodig stap 2 en 3.
Draai de contramoeren vast.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Het koelvloeistofreservoir is in de fabriek gevuld met een 50/50 verhouding van water en ethyleenglycol extended life koelvloeistof.
Important: Gebruik uitsluitend in de handel verkrijgbare koelvloeistoffen die voldoen aan de specificaties die worden genoemd in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof.Gebruik geen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) in uw machine. Meng geen conventionele koelvloeistof met extended life koelvloeistof.
Ethyleenglycol vloeistoftype |
Type corrosieremmer |
Extended life antivries |
Organisch-zuurinhibitortechnologie (OAT, Organic-acid technology) |
Important: Vertrouw niet op de kleur van de koelvloeistof om het verschil te bepalen tussen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) en extended life koelvloeistof.Fabrikanten van koelvloeistof kunnen extended life koelvloeistof kleuren in een van de volgende kleuren: rood, roze, oranje, geel, blauw, groenblauw, violet en groen. Gebruik koelvloeistof die voldoet aan de specificaties in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof. |
ATSM International |
SAE International |
D3306 en D4985 |
J1034, J814 en 1941 |
Important: De koelvloeistofconcentratie dient een mengsel te zijn dat half uit water, half uit koelvloeistof bestaat.
Bij voorkeur: Wanneer u koelvloeistof van een concentraat mengt, meng het dan met gedestilleerd water.
Voorkeursoptie: Indien er geen gedestilleerd water beschikbaar is, moet u een vooraf gemengde koelvloeistof gebruiken in plaats van een concentraat.
Minimumvereiste: Indien er geen gedestilleerd water of vooraf gemengde koelvloeistof beschikbaar zijn, moet u geconcentreerde koelvloeistof mengen met schoon, drinkbaar water.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Koelvloeistofcapaciteit: 6,6 liter
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Controleer het koelvloeistofpeil in het reservoir (Figuur 141).
Note: Het koelvloeistofpeil is correct als de koud-markering aan de zijkant van de tank staat wanneer de motor koud is, en de warm-markering wanneer de motor warm is.
Als het koelvloeistofpeil laag is, verwijdert u de dop van het koelvloeistofreservoir en voegt u de voorgeschreven koelvloeistof toe tot het peil zich aan de koud-markering bevindt (voor een koude motor) of de warm-markering (voor een warme motor).
Note: De expansietank voor de koelvloeistof niet te vol vullen.
De dop voor het koelvloeistofreservoir monteren.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Maak de sluiting los en draai het achterscherm open (Figuur 142).
Reinig beide zijden van de radiateur/oliekoeler grondig met perslucht (Figuur 143).
Sluit het scherm en maak de sluiting vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Note: Bij een correcte spanning wordt de riem 10 mm ingedrukt als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 44 N (4,5 kg).
Als de indrukking niet correct is (10 mm), moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 144).
Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast.
Controleer nogmaals de indrukking van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en het filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40°C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37°C tot -45°C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro- distributeur, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is leverbaar in emmers van 19 l en van 208 l door uw erkende Toro distributeur.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. U controleert de hydraulische olie het beste als de olie koud is. De machine dient in de transportstand te staan.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 145).
Verwijder de dop/peilstok uit de vulbuis en veeg af met een schone doek.
Steek de peilstok in de vulbuis. Verwijder hem daarna en controleer het vloeistofpeil.
Note: Het vloeistofpeil moet in het bedrijfsbereik op de peilstok staan.
Important: Vul de brandstoftank niet te vol.
Als het peil te laag is, vult u de nodige hoeveelheid vloeistof bij om het peil tot de Vol-markering te brengen.
Breng de dop/peilstok aan op de vulbuis.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
30 liter; zie Specificaties hydraulische vloeistof
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Plaats een grote opvangbak onder het verdeelstuk (Figuur 146) aan de onderkant van de hydraulische tank, zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Koppel de 90°-fitting los van het verdeelstuk en laat de tank leeglopen.
Wanneer de hydraulische vloeistof niet meer uit de tank loopt, sluit u de 90°-fitting terug aan op het verdeelstuk.
Vul de tank met de gespecificeerde hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof en Inhoud van hydraulisch systeem.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de tankdop terug.
Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Controleer op lekken van hydraulische vloeistof; zie Controleren op lekken.
Controleer het peil; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Important: Als andere filters worden gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Het hydraulische systeem is voorzien van een indicator voor onderhoud van het retourfilter (Figuur 147). U ziet de indicator voor onderhoud van het filter door de opening in de bodemplaat. Terwijl de motor op bedrijfstemperatuur draait, controleert u de kleur van de indicator als volgt:
Groen wijst op een normale stroming van de hydraulische vloeistof door het filter.
Rood wijst op een verstopte filter. Vervang het retourfilter.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Plaats een opvangbak onder het retourfilter aan de voorkant van de machine (Figuur 148).
Verwijder het filter.
Veeg het bevestigingsoppervlak voor het filter van de filterkop schoon.
Breng een dunne laag van de gespecificeerde hydraulische vloeistof aan op de pakking van het nieuwe retourfilter.
Schroef het filter handmatig op de filterkop totdat de pakking contact maakt met het bevestigingsoppervlak. Draai het filter vervolgens een extra halve slag vast.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Kantel de stoel; raadpleeg De stoel kantelen.
Plaats een opvangbak onder het laadfilter aan de linkerkant van de machine (Figuur 149).
Verwijder het filter.
Veeg het bevestigingsoppervlak voor het filter van de filterkop schoon.
Breng een dunne laag van de gespecificeerde hydraulische vloeistof aan op de pakking van het nieuwe laadfilter.
Schroef het filter handmatig op de filterkop totdat de pakking contact maakt met het bevestigingsoppervlak. Draai het filter vervolgens een extra halve slag vast.
Breng de stoel omlaag en vergrendel hem; zie De stoel laten zakken.
Start de motor en laat deze 2 minuten lopen om lucht uit het hydraulische systeem te verwijderen.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en controleer op lekkage bij het retourfilter en het laadfilter.
Note: Herstel alle hydraulische lekkages.
Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één maai-eenheid draait, kunnen de messenkooien in de andere maai-eenheden ook in beweging komen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet over de volle lengte een licht contact tussen de messenkooi en het ondermes zijn (zie Contact tussen snijplaat en messenkooi afstellen in de Gebruikershandleiding van de maaidekken).
Contact met de maai-eenheden of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de maai-eenheden en andere bewegende onderdelen.
Probeer de maai-eenheden nooit met uw handen of voeten te draaien terwijl de motor draait.
Note: Aanvullende instructies en procedures met betrekking tot wetten kunt u vinden in de basishandleiding voor Toro maaiers met messenkooien (met richtlijnen voor het slijpen), documentnr. 09168SL.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Ontgrendel de stoel en til deze omhoog zodat u bij het verdeelstuk van de maaier kunt komen (Figuur 150).
Zet de wethendels in de stand R (wetten) (Figuur 150).
Note: Kies met de voorste, achterste of beide wethendels de maai-eenheden die moeten worden gewet. Tijdens het wetten zijn de voorste maai-eenheden en de achterste maai-eenheden tegelijk in werking.
Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.
Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.
Wet de messenkooien uitsluitend als de motor stationair loopt.
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Zet de maai-/hefhendel in de MAAISTAND en druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN. Zet de maai-/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.
Breng de wetpasta aan met een borstel met lange steel.
Bewegende maai-eenheden aanraken kan lichamelijke letsels veroorzaken.
Om lichamelijk letsel te voorkomen, dient u buiten het bereik van de maai-eenheden te zijn voordat u verdere werkzaamheden uitvoert.
Important: Gebruik nooit een borstel met een korte steel.
Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op de gewenste snelheid.
Als u een aanpassing moet uitvoeren aan de maai-eenheden terwijl u aan het wetten bent, moet u als volgt te werk gaan:
Zet de maai-/hefhendel naar achter en druk op aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Stel de maai-eenheden af.
Herhaal stap 1 tot en met 3.
Herhaal stappen 3 voor de andere maai-eenheden die u wilt wetten.
Zet de maai-/hefhendel naar achter en druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Zet de wethendels in de stand F (maaien) (Figuur 151).
Important: Als u de wethendel na het wetten niet in de stand F (maaien) zet, zullen de maai-eenheden niet naar behoren werken.
Breng de bestuurdersstoel omlaag en vergrendel hem; zie De stoel laten zakken.
Spoel alle wetpasta van de maai-eenheden.
Voor een betere snijrand moet u de voorkant van het ondermes bijvijlen als u klaar bent met wetten.
Note: Hiermee verwijdert u bramen of ruwe randen die kunnen zijn ontstaan op de snijrand.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de veiligheidsgordel op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
Reinig de veiligheidsgordel indien nodig.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Reinig de machine indien nodig met alleen water of een mild reinigingsmiddel. U kunt een vod gebruiken wanneer u de machine wast.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.
Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. Doet u dit wel, dan kan dit leiden tot interne motorschade.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingsmiddelen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels; zie Veiligheid van het elektrisch systeem:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro- onderdeelnr. 505-47) of vaseline (petrolatum) op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul de motor met de opgegeven motorolie.
Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Spoel de brandstoftank met verse, schone brandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine opslaat. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265-1,299.