Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, sportvelden en golfbanen. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Houd omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
CE-machines
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Controleer vóór gebruik de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor start; zie Het motoroliepeil controleren.
Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het koelsysteem controleren.
Smeer de machine voor gebruik; zie Lagers en lagerbussen smeren. Als de machine niet goed is gesmeerd, zullen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Verwijder de transportblokken uit de maai-eenheden en werp de blokken weg.
Verwijder de transportpennen uit de armen van de maai-eenheid en werp de pennen weg.
Note: De transportpennen stabiliseren de maai-eenheden tijdens het transport; verwijder de pennen voordat u de machine in gebruik neemt.
U kunt de stand van de bedieningsarm aanpassen voor uw comfort.
Draai de 2 bouten los waarmee de bedieningsarm is vastgezet aan de bevestigingsbeugel (Figuur 3).
Draai de bedieningsarm in de gewenste positie en zet de 2 bouten weer vast.
Neem contact op met uw erkende Toro verdeler om de machinesoftware in te stellen op de CE-modus.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Motorkapsluiting | 1 |
Sluitring | 1 |
Ontgrendel en open de motorkap.
Verwijder de rubberen ring uit de opening in de linkerkant van de motorkap (Figuur 4).
Verwijder de moer van de motorkapsluiting (Figuur 5).
Steek het haakeind van de sluiting vanaf de buitenkant van de motorkap door de opening in de motorkap; zorg ervoor dat de rubberen afdichtring aan de buitenkant van de motorkap blijft (Figuur 5).
Breng vanaf de binnenkant van de motorkap de metalen ring aan op de sluiting, en bevestig de sluiting met de moer. Zorg ervoor dat de sluiting vastklikt in de haak in het frame als u de motorkap sluit.
Note: Gebruik het bijgeleverde sleuteltje van de motorkapvergrendeling om kap te openen of af te sluiten.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
CE-sticker | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Waarschuwingssticker | 1 |
Maak de motorkap schoon rondom de motorkapsluiting en laat de motorkap drogen. Gebruik hierbij schoonmaakalcohol en een schone doek (Figuur 6).
Verwijder de rug van de CE-sticker.
Breng de sticker aan op de motorkap.
Maak de vloerbeugel schoon rondom het plaatje met serienummer, en laat de beugel drogen. Gebruik hierbij schoonmaakalcohol en een schone doek (Figuur 7).
Verwijder de rug van de sticker met productiejaar.
Breng de sticker aan op de vloerbeugel.
Gebruik schoonmaakalcohol en een schone doek om het oppervlak van de waarschuwingssticker schoon te maken, en laat de sticker drogen (Figuur 8).
Verwijder de rug van de CE-waarschuwingssticker.
Breng de CE-waarschuwingssticker aan bovenop de bestaande sticker.
De optionele achterrolschraper werkt het beste bij een gelijkmatige opening van 0,5 tot 1 mm tussen de schraper en de rol.
Draai de smeernippel en de montageschroef los (Figuur 9).
Schuif de schraper omhoog of omlaag tot er een opening van 0,5 tot 1 mm is tussen de stang en de rol.
Bevestig de smeernippel en schroef deze vast met 41 N·m. Schroef beide onderdelen om de beurt steeds een klein stukje verder vast.
Neem contact op met uw erkende Toro verdeler voor de juiste mulchplaat.
Zorg dat er zich geen vuil bevindt in de montageopeningen van de achterwand en linkerwand van de kamer.
Plaats de mulchplaat in de achterste opening en bevestig deze met 5 flenskopbouten (Figuur 10).
Controleer of de mulchplaat de punt van de messen niet raakt en niet in het oppervlak van de achterwand van de kamer steekt.
Gebruik van het mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Note: Deze machine heeft geen hendel of schakelaar om het motortoerental te regelen.
Wanneer de aftakas wordt ingeschakeld om de maai-eenheden te laten draaien, schakelt de machine automatisch het motortoerental naar hoog stationair en blijft daar tot de maai-eenheden worden uitgeschakeld.
Wanneer de aftakas niet is ingeschakeld, is de gasbediening van de machine afhankelijk van de stand van het tractiepedaal, net zoals de gasbediening van een auto.
Het tractiepedaal (Figuur 12) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal.
Note: Moet u plots remmen, haal dan uw voet van het tractiepedaal en draai vervolgens de parkeerremschakelaar naar voren (Figuur 11).
Wanneer de aftakasschakelaar ingeschakeld is, bevindt de machine zich in MAAIMODUS, waarin u tot 13 km/h kunt rijden wanneer de maximumsnelheid niet beperkt is.
Wanneer de aftakasschakelaar niet ingeschakeld is (Figuur 11), bevindt de machine zich in TRANSPORTMODUS, waarin u tot 16 km/h kunt rijden wanneer de maximumsnelheid niet beperkt is.
Note: Gebruik de beveiligde menu's in het InfoCenter om de maximumsnelheid voor elke modus in te stellen.
Om de parkeerrem aan te halen (Figuur 11), draait u de schakelaar naar voren op de console. Het rode lampje op de schakelaar gaat branden wanneer de parkeerrem aangehaald is. Om de parkeerrem vrij te zetten, draait u de schakelaar naar achteren.
Door de parkeerremschakelaar te activeren, wordt de tractie automatisch afgeremd, ongeacht de stand van het tractiepedaal, en wordt de parkeerrem aangehaald zodra de machine tot stilstand komt.
Zodra de motor is uitgeschakeld en de machine stilstaat, wordt de parkeerrem aangehaald, ongeacht de stand van de parkeerremschakelaar.
Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een positie die voor u het meest comfortabel is, en uw voet van het pedaal halen (Figuur 12). Om het stuur van u weg te kantelen, moet u het pedaal intrappen en loslaten wanneer het stuur de gewenste stand bereikt.
Met deze hendel (Figuur 11) kunt u de maai-eenheden omhoog- en omlaagbrengen.
Druk de hendel naar voren om de maai-eenheden omlaag te brengen. Wanneer de aftakasschakelaarINGESCHAKELD is, bevindt de machine zich in MAAIMODUS, en de maai-eenheden zullen beginnen draaien wanneer ze worden omlaaggebracht.
Note: Zorg ervoor dat u de maai-eenheden omlaagbrengt nadat de aftakasschakelaar is ingeschakeld om de maai-eenheden te starten. Wanneer u de maai-eenheden omlaagbrengt voordat de aftakasschakelaar is ingeschakeld, beginnen ze niet te draaien.
Om de maai-eenheden volledig omhoog te brengen, trekt u de hendel naar achter. Wanneer de maai-eenheden omhooggebracht zijn en de aftakasschakelaar uitgeschakeld is, bevindt de machine zich in TRANSPORTMODUS.
De contactschakelaar (Figuur 11) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START.
Zet de schakelaar omhoog om de koplampen te ontsteken (Figuur 11).
De indicator verstopping in hydraulisch filter waarschuwt u wanneer de hydraulische filters moeten worden vervangen; raadpleeg Hydraulische filters vervangen.
Het aansluitpunt (Figuur 15) is geschikt voor 12 V elektrische apparaten.
Trek aan de hendel van de bestuurdersstoel (Figuur 16) om deze naar voren en naar achteren te schuiven. Laat de hendel los om de stoel in zijn stand te vergrendelen.
Draai aan de instelknop voor het gewicht tot uw gewicht verschijnt in het venstertje van de gewichtmeter.
Draai aan de instelknop voor de hoogte om de hoogte van de stoel te wijzigen.
Het InfoCenter lcd toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 11).
De weergegeven schermen hangen af van welke knoppen u selecteert. De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Beschrijving | Figuur 17 referentie | Afmetingen of gewicht |
Totale hoogte | A | 217 cm |
Wielloopvlak achter (midden van wiel tot midden van wiel) | B | 185 cm |
Totale breedte (transportstand) | C | 231 cm |
Totale breedte (maaistand) | D | 247 cm |
Wielbasis | E | 152 cm |
Totale lengte (transportstand) | F | 315 cm |
Totale lengte (maaistand) | G | 315 cm |
Inhoud brandstoftank | 53 liter | |
Transportsnelheid | 0 tot 16 km/uur | |
Maaisnelheid | 0 tot 13 km/uur | |
Nettogewicht (inclusief maaidekken en vloeistoffen) | 1492 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal de linker- en rechterzijde van de machine vanuit de normale bedieningspositie.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en afschermingen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Dit product produceert een elektromagnetisch veld. Als u een geïmplanteerd elektronisch medisch apparaat hebt, vraag dan advies aan een medische deskundige voordat u dit product gebruikt.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
53 liter
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
Nr. 1-D S15 | |
No. 2-D S15 | |
EN 590 | EU |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem voor verdere informatie over biodiesel contact op met een erkende Toro distributeur.
Vul de tank bij tot ongeveer 6 tot 13 mm onder de bovenkant van de tank (niet de vulbuis) met nr. 2-D dieselbrandstof.
Note: Vul indien mogelijk de brandstoftank telkens na gebruik; zo beperkt u de mogelijkheid op opstapeling van condensatie in de brandstoftank tot een minimum.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider; zie Water verwijderen uit de brandstof/waterafscheider.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De voor- en achterbanden moeten een spanning hebben van 0,83 tot 1,03 bar.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.
Draai met inachtneming van het aanbevolen onderhoudsinterval de voorste en achterste wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
Important: De maai-eenheden maaien vaak ongeveer 6 mm lager dan een messenkooimaaier met dezelfde instelling. Mogelijk moet u op hetzelfde terrein de maai-eenheid met draaiende messen 6 mm hoger instellen dan een messenkooimaaier.
Important: U kunt veel beter bij de achterste maaidekken door het maaidek van de machine te verwijderen. Breng de maai-eenheden omlaag en verwijder de maai-eenheden van de frames door de bouten en pennen getoond in Figuur 20 te verwijderen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maai-eenheid neer op de grond, zet de motor uit en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de voorzijde en de zijkanten); zie Figuur 21.
Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.
Verwijder het afstandsstuk terwijl u de maaikamer ondersteunt (Figuur 21).
Verplaats de kamer naar de gewenste maaihoogte en plaats een afstandsstuk in de bijbehorende maaihoogte-opening en de sleuf (Figuur 22).
Plaats de getapte plaat op één lijn met het afstandsstuk.
Draai de bout met de hand vast.
Herhaal stap 4 tot 7 voor elke aanpassing.
Draai alle 3 de bouten vast met een torsie van 41 N·m. Draai altijd eerst de voorste bout vast.
Note: Voor aanpassingen van meer dan 3,8 cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op een hoogte ertussenin instellen om klemmen te voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen van de maaihoogte van 3,1 cm naar 7 cm).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Important: Als een interlockschakelaar niet werkt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro verdeler.
Rij de machine langzaam naar een open terrein.
Laat de maai-eenheden zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
Haal de parkeerrem aan.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Druk het tractiepedaal in.
Draai het sleuteltje naar de stand START.
Note: De motor mag niet starten wanneer het tractiepedaal ingetrapt is.
Ga op de bestuurdersstoel zitten
Trek de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Draai het sleuteltje naar de stand START.
Note: De motor mag niet starten wanneer de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN staat.
Ga op de bestuurdersstoel zitten
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Start de motor.
Trek de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Laat de maai-eenheden neer om de aftakas in te schakelen.
Sta op uit de stoel.
Note: De aftakas mag niet lopen wanneer u niet in de bestuurdersstoel zit.
Note: Laat de maai-eenheden tijdens deze test niet langer dan een paar seconden draaien om onnodige slijtage te voorkomen.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
Haal de parkeerrem aan.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Start de motor.
Druk het tractiepedaal in.
Note: De machine mag niet reageren wanneer u het tractiepedaal intrapt terwijl de parkeerrem aangehaald is. Een adviserend bericht moet op het InfoCenter verschijnen.
Ga op de bestuurdersstoel zitten.
Start de motor.
Zet de parkeerrem vrij.
Sta op uit de stoel.
Note: Het rode lampje op de parkeerremschakelaar moet gaan branden wanneer u uit de bestuurdersstoel opstaat om aan te geven dat de parkeerrem ingeschakeld is.
Ga op de bestuurdersstoel zitten.
Start de motor.
Zorg ervoor dat de maai-eenheden omhooggebracht zijn in de transportstand.
Sta op uit de stoel.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Note: De maai-eenheden mogen niet zakken wanneer u niet in de bestuurdersstoel zit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De messen van de maai-eenheid moeten volledig tot stilstand zijn gekomen binnen ongeveer 5 seconden nadat u de maai-eenheid hebt uitgeschakeld met de maaidekschakelaar.
Note: Zorg ervoor dat de maai-eenheden omlaaggebracht zijn op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait.
Vraag iemand om op minimaal 6 m afstand van de maai-eenheid te staan en de messen op één van de maai-eenheden te bekijken.
Terwijl de maai-eenheden ingeschakeld zijn en op volle snelheid draaien, schakelt u de aftakasschakelaar uit en noteert u de tijd die de messen nodig hebben om volledig tot stilstand te komen.
Note: Als deze tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet de remklep worden afgesteld. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u hulp nodig heeft bij deze afstelling.
Dit mes is ontworpen om het gras goed rechtop te zetten en te verspreiden in bijna alle omstandigheden. Als u minder hef- en verspreidcapaciteit nodig hebt, kunt u een ander mes overwegen.
Eigenschappen: uitstekende hef- en verspreidingscapaciteiten voor de meeste omstandigheden
Dit mes levert doorgaans de beste prestaties bij een lage maaihoogte-instelling tussen 1,9 en 6,4 cm.
Eigenschappen:
De verspreiding blijft gelijkmatiger bij lagere maaistanden.
Voert minder afval naar links waardoor het terrein rond bunkers en fairways er beter verzorgd uitziet.
Minder vermogen nodig bij lagere maaistanden en dicht gras.
Dit mes is zeer geschikt voor de hogere maaihoogte-instellingen van 7 tot 10 cm.
Eigenschappen:
Zet gras beter rechtop en heeft hogere afvoersnelheid
Dun of slap gras wordt aanzienlijk beter opgenomen bij hogere maaistanden
Vochtig of aangekoekt maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd waardoor de maai-eenheid minder snel verstopt raakt.
Vereist meer pk om te maaien
Voert het maaisel verder naar links af en kan bij lagere maaistanden pluggen vormen
Gebruik van een mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Dit mes is ontworpen voor uitstekende bladmulch-resultaten.
Mes met gehoekte wiek | Mes met parallelle High Lift-vleugel(Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat) (Niet CE-conform) | Mulchplaat | Rolschraper | |
Gras maaien: maaihoogte van 1,9 tot 4,4 cm | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | Kan goede resultaten opleveren bij schraal of dun gras. | Heeft bewezen de verspreiding en het uiterlijk van gemaaide noordelijke grassoorten te verbeteren, die minstens 3 keer per week worden gemaaid en waar minder dan ⅓ van de grassprieten wordt verwijderd. Niet gebruiken met het parallelle High-Lift mes | Gebruik deze wanneer er aangekoekt gras op de rollen blijft zitten of zich grote platte kluiten gras vormen. De rollen kunnen bij bepaalde toepassingen kluitvorming bevorderen. |
Gras maaien: maaihoogte van 5 tot 6,4 cm | Aanbevolen voor dik of sappig gras | Aanbevolen voor schraal of dun gras | ||
Gras maaien: maaihoogte van 7 tot 10 cm | Kan goede resultaten opleveren bij dik gras. | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | ||
Bladmulch | Aanbevolen voor gebruik met de mulchplaat | Niet toegestaan | Alleen gebruiken met de combinatievleugel of de gehoekte vleugel | |
Voordelen | Gelijkmatige afvoer bij lagere maaihoogte; terrein rond bunkers en fairways ziet er beter verzorgd uit; minder vermogen nodig. | Zet het gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid; dun of slap gras wordt opgenomen bij hoge maaistand; vochtig of aankoekend maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd. | Kan de verspreiding van maaisel en het uiterlijk van het gazon verbeteren bij bepaalde maaiwerkzaamheden; uitstekend voor bladmulchen. | Vermindert opeenhoping van maaisel op de rol bij bepaalde toepassingen. |
Nadelen | Zet het gras niet goed rechtop in toepassingen met een hoge maaihoogte; vochtig of aankoekend maaisel heeft de neiging zich op te hopen in de maaikamer, wat leidt tot een slechte maaikwaliteit en meer benodigd vermogen | Vereist meer vermogen bij sommige toepassingen. Heeft de neiging bij lagere maaistanden pluggen te vormen in dik gras. Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat | Indien u een te grote hoeveelheid gras probeert te vermijden als de mulchplaat is gemonteerd, zal het gras zich ophopen in de maaikamer. |
Het display toont informatie zoals de bedrijfsmodus, diverse diagnostieken en andere informatie over de machine. Het display heeft diverse schermen. U kunt altijd schakelen tussen de schermen door op een willekeurige knop van het display te drukken en dan de betreffende pijl te selecteren.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
Urenteller | |
Onderhoud is noodzakelijk. | |
De status van het motortoerental (tpm) | |
Instellingen virtuele pedaalaanslag | |
De gloeibougies werken. | |
De bestuurder moet op de stoel zitten. | |
De parkeerrem is in werking gesteld. | |
Temperatuur van de motorkoelvloeistof (°C of °F) | |
Tractie of tractiepedaal | |
Start de motor. | |
De cruisecontrol is ingeschakeld. | |
Motor | |
Opwarmmodus | |
Standby aanvraag regeneratie resetten | |
Aanvraag geparkeerde of herstel regeneratie | |
Een geparkeerde of herstel regeneratie is bezig. | |
Hoge uitlaattemperatuur | |
Defect van diagnosecontrole van stikstofoxide; rijd de machine terug naar werkplaats en neem contact op met uw erkende Toro distributeur (softwareversie U en later). | |
De aftakas is uitgeschakeld. | |
De aftakas is ingeschakeld. | |
Accu | |
Brandstofpeil | |
Het brandstofpeil is laag. | |
Waarschuwing | |
Actief | |
Inactief | |
Vorige | |
Volgende | |
Verhogen | |
Verlagen | |
Vorig scherm | |
Volgend scherm | |
Waarde verhogen | |
Waarde verlagen | |
Menu | |
Omhoog/omlaag scrollen | |
Naar links/rechts scrollen | |
Vergrendeld |
Enkel toegankelijk met de pincode
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu – Menuonderdeel | Beschrijving |
Storingen | Het menu Storingen bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of neem contact op met een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Het menu Onderhoud bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsurentellers en andere cijfergegevens van die aard. |
Diagnostiek | Het menu Diagnostiek geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen IN- en UIT-geschakeld zijn. |
Instellingen | In het menu Instellingen kunt u de configuratieparameters in het display aan uw voorkeur aanpassen en wijzigen. |
Machine-instellingen | In het menu Machine-instellingen kunt u de drempels voor acceleratie, snelheid en tegengewicht bepalen. |
Machine | In het menu Machine ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud – Menuonderdeel | Beschrijving |
Uren | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval. |
Counts | Een overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd. |
Tractiepedaal | |
Tractiepomp | |
Virtuele snelheidssensor | |
DPF-regeneratie | De optie regeneratie van dieselpartikelfilter en DPF-submenu’s |
Diagnostiek – Menuonderdeel | Beschrijving |
Maaidek | Geeft de invoer en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maai-eenheden aan. |
Tractie | Geeft de invoer en uitvoer van het tractiepedaal weer. |
Maai-eenheden | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan. |
PTO | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan. |
Motor | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan |
CAN statistieken | Geeft de invoer en uitvoer voor het CAN weer. |
Instellingen – Menuonderdeel | Beschrijving |
Code invoeren | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon (toezichthouder/mecanicien) toegang tot de beveiligde menu's met een pincode. |
Achtergrondverlichting | Bepaalt de helderheid van het lcd. |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter*. |
Lettergrootte | Bepaalt de lettergrootte op het display. |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter (Amerikaans of metrisch). |
Beveiligde menu's | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een pincode |
Beveiligde Instellingen | Hiermee kunt u de beveiligde instellingen aanpassen. |
Note: Het menu Machine-instellingen wordt enkel weergegeven wanneer de pincode wordt ingevoerd.
Machine-instellingen — Menuonderdeel | Beschrijving |
Maaisnelheid | Regelt de maximumsnelheid in maaimodus (laag bereik). |
Transportsnelheid | Regelt de maximumsnelheid in transportmodus (hoog bereik). |
Smart Power | Smart Power in- en uitschakelen. |
Tegengewicht | Bepaalt hoeveel tegengewicht de maai-eenheden uitoefenen. |
Acceleratie | Lage, medium en hoge instellingen bepalen hoe snel de tractiesnelheid reageert wanneer u het tractiepedaal indrukt. |
Beveiligd menu – Enkel toegankelijk met de pincode
Machine – Menuonderdeel | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine. |
Serienummer | Het serienummer van de machine. |
Versie machine-bedieningseenheid | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid. |
Softwareversie | De softwareversie van de hoofdcontroller. |
InfoCenter versie | De softwareversie van het InfoCenter |
In het menu INSTELLINGEN van het InfoCenter kunt u configuratie-instellingen voor de bediening veranderen. Gebruik het BEVEILIGDE MENU om deze instellingen te vergrendelen.
Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw distributeur.
Note: De standaard pincode van de machine is 0000 of 1234.Als u de pincode heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.
Scrol in het HOOFDMENU naar beneden tot het menu INSTELLINGEN en druk op de selectieknop (Figuur 24).
Scrol in het menu INSTELLINGEN naar PINCODE INVOEREN en druk op de selectieknop (Figuur 25A).
Om de pincode in te voeren, drukt u op de navigatieknoppen omhoog/omlaag tot het eerste gewenste cijfer verschijnt. Druk dan op de rechter navigatieknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 25B en Figuur 25C). Herhaal deze stap tot het laatste cijfer ingevoerd is.
Druk op de selectieknop .
Note: Als het display de pincode accepteert en het beveiligde menu opent, dan verschijnt ‘PIN’ in de rechter bovenhoek van het scherm.
Om het beveiligd menu weer te vergrendelen, draait u de contactschakelaar naar UIT-stand en dan naar de AAN-stand.
Scrol in INSTELLINGEN naar beneden naar INSTELLINGEN BEVEILIGEN.
Om de instellingen te bekijken en te veranderen zonder een pincode in te voeren, zet u met de selectieknop INSTELLINGEN BEVEILIGEN op (Uit).
Om de instellingen te bekijken en te veranderen met een pincode, stelt u met de selectieknop INSTELLINGEN BEVEILIGEN in op (Aan). Stel vervolgens de pincode in, en draai het contactsleuteltje UIT en daarna weer AAN.
De timer ‘onderhoud vereist’ zet het aantal uur tot het volgende vereiste onderhoud op nul nadat een geplande onderhoudsprocedure is uitgevoerd.
Scrol in INSTELLINGEN naar PINCODE INVOEREN en druk op de selectieknop.
Voer de pincode in; zie Toegang tot de beveiligde menu's.
In ONDERHOUD navigeert u naar UREN en drukt u op de selectieknop.
Scrol naar beneden naar ONDERHOUD VEREIST.
Note: Als onderhoud vereist is, verschijntNU naast ONDERHOUD VEREIST.
Markeer het onderhoudsinterval en druk op de selectieknop.
Note: Het onderhoudsinterval (250 uur, 500 uur, enz.) bevindt zich naast ONDERHOUD VEREIST. Onderhoudsinterval is een item in het beveiligde menu.
Wanneer het scherm TIMER VOOR ONDERHOUD RESETTEN? verschijnt, drukt u op de selectieknop voor JA of op de knop terug voor NEE.
Nadat u JA hebt geselecteerd, wordt het intervalscherm gewist en gaat u terug naar de selecties van Service Hours (Bedrijfsuren).
De geselecteerde instelling wordt weergegeven als een X op de staafgrafiek van de tractiesnelheid samen met de instellingen voor de cruisecontrol en de pedaalaanslag. Een X in een staaf toont u dat de maximale snelheid beperkt is door de leidinggevende (Figuur 29).
Note: Deze instelling wordt bewaard in het geheugen en toegepast op de tractiesnelheid tot u ze verandert.
Scrol in MACHINE-INSTELLINGEN naar beneden tot u MAAISNELHEID ziet.
Gebruik de linker en de rechter navigatieknop om de maximale maaisnelheid te verhogen in stappen van 0,8 km/h tussen 1,6 en 12,9 km/h.
De geselecteerde instelling wordt weergegeven als een X op de staafgrafiek van de tractiesnelheid samen met de instellingen voor cruisecontrol en de pedaalaanslag. Een X in een staaf toont u dat de maximale snelheid beperkt is door de leidinggevende (Figuur 29).
Note: Deze instelling wordt bewaard in het geheugen en toegepast op de tractiesnelheid tot u ze verandert.
Scrol in MACHINE-INSTELLINGEN naar beneden tot u TRANSPORTSNELHEID ziet.
Gebruik de linker en de rechter navigatieknop om de maximale transportsnelheid te verhogen in stappen van 0,8 km/h tussen 8,0 en 16,0 km/h.
Scrol in INSTELLINGEN naar beneden naar SMART POWER.
Druk op de rechter navigatieknop om tussen AAN en UIT te schakelen.
Scrol in MACHINE-INSTELLINGEN naar beneden tot u TEGENGEWICHT ziet.
Selecteer tegengewicht door op de rechter navigatieknop te duwen en kies de gewenste instelling: LAAG, MEDIUM, of HOOG.
Scrol in MACHINE-INSTELLINGEN naar beneden tot u ACCELERATIE ziet.
Druk op de rechter navigatieknop om tussen LAAG, MEDIUM en HOOG te schakelen.
Note: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50 uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het huidige roetniveau te zien.
Scrol in INSTELLINGEN naar DPF-REGENERATIE en druk op de selectieknop.
In DPF-REGENERATIE scrolt u naar beneden naar TECHNICIAN en drukt u op de selectieknop.
Knipperend rood - actieve fout
Ononderbroken rood - actieve melding
Ononderbroken blauw - kalibratie-/dialoogberichten
Ononderbroken groen - normale werking
Deze machine remt dynamisch en stopt wanneer u het tractiepedaal in de neutraalstand zet.
Note: Voor een soepele vertraging gebruikt u uw voet om het tractiepedaal langzaam terug te brengen naar de neutraalstand. Haal uw voet niet van het pedaal en laat het pedaal niet terugschieten naar de neutraalstand tenzij u van plan bent snel te stoppen.
Met de maximale transportsnelheid van 16 km/h moet de machine volledig tot stilstand komen in ongeveer 3,7 m.
Markeer het begin en einde van 3,7 m op een vlak, droog wegdek.
Rijd de machine met de maximale transportsnelheid en haal uw voet van het pedaal bij het begin van de 3,7 m.
Controleer of de machine binnen 0,6 m van de eindmarkering (3,7 m) tot stilstand komt.
Neem contact op met uw Toro distributeur als de stopafstand van de machine niet binnen 0,6 m van deze afstand ligt.
Transportsnelheid achteruit
Als de maximale transportsnelheid die is ingesteld door de supervisor hoger is dan 8,0 km/h, is de maximale snelheid achteruit 8,0 km/h.
Als de maximale transportsnelheid die is ingesteld door de supervisor 8,0 km/h of lager is, dan is de maximale snelheid achteruit gelijk aan de transportsnelheid die is ingesteld door de supervisor.
Maaisnelheid achteruit
Als de maximale maaisnelheid die is ingesteld door de supervisor hoger is dan 6,4 km/h, is de maximale snelheid achteruit 6,4 km/h.
Als de maximale maaisnelheid die is ingesteld door de supervisor 6,4 km/h of lager is, dan is de maximale snelheid achteruit gelijk aan de maaisnelheid die is ingesteld door de supervisor.
De machine geeft de geschatte tractiesnelheden weer in kilometer per uur (km/h) of miles per uur (mph).
De momentane snelheid wordt weergeven in de linkerbovenhoek van schermen van cruisecontrol en de virtuele pedaalaanslag.
De tractiesnelheden worden geschat en zo gekalibreerd dat ze het accuraatst zijn bij 8,0 km/h tijdens het maaien. De weergegeven snelheden zijn accuraat wanneer ze 0,8 km/h boven of onder de weergegeven snelheid liggen tijdens het rijden op een droog, vlak wegdek.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als de waargenomen snelheden van de machine meer dan 2,4 km/h afwijken van de weergegeven snelheden.
Wanneer de machine bij koud weer wordt gestart, beperkt de opwarmmodus het motortoerental tot laag stationair gedurende een korte periode nadat de motor is gestart, om mogelijke schade aan onderdelen door het gebruik van de machine met koude olie te voorkomen.
Een sneeuwvlokpictogram op het scherm van InfoCenter geeft aan wanneer de opwarmmodus actief is. Gebruik de machine pas na de opwarmperiode.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Stop de machine, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u het werktuig controleert nadat u een voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit, schakel de motor uit, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Bedien de machine uitsluitend wanneer de zichtbaarheid goed is. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Gebruik de cruisecontrol (indien aanwezig) alleen als u de machine kunt bedienen in een open, platte omgeving zonder obstakels, waar de machine zonder onderbreking met een constante snelheid kan rijden.
De rolbeugel is een volledige en doeltreffende veiligheidsvoorziening.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Controleer of de veiligheidsgordel is bevestigd aan de machine.
Trek de gordelband over uw schoot en steek de gordel in de gordelhouder aan de andere kant van de stoel.
Om de veiligheidsgordel los te maken, houdt u de gordel vast, duwt u op de knop van de gordelhouder om de gordel los te maken, en leid u de gordelband in de terugloopopening. Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Een door Toro gemonteerde cabine is een rolbeugel.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en ga na of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterpartijen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
De machine heeft een gasbediening in de stijl van een auto die wordt geregeld door het tractiepedaal.
De machine heeft geen afzonderlijke gasklepschakelaar of gashendel.
Wanneer u uw voet van het tractiepedaal haalt, remt de machine dynamisch en komt ze tot stilstand.
De pedalen zijn geoptimaliseerd voor een snel en toch stabiel reactievermogen, waardoor u steeds de controle houdt op ruw terrein en tegelijk snel en soepel kan remmen.
Terwijl de machine wordt getransporteerd, zal het tractiepedaal werken zoals bij een auto en het motortoerental en de tractiesnelheid zal worden gewijzigd afhankelijk van de stand van het tractiepedaal.
Wanneer u maait, zal het motortoerental automatisch stijgen naar hoog stationair.
Als de motor zich in laag stationair bevindt, verhoogt het uitvoeren van een functie, zoals het opheffen van de maai-eenheden of het indrukken van het tractiepedaal, het motortoerental naar een minimale werksnelheid en wordt voldoende vermogen geleverd om de functie efficiënt uit te voeren.
Beperk het stationair draaien van de machine zoals aanbevolen voor dieselpartikelfilterregeneratie. Schakel de machine uit om langer stationair draaien te voorkomen.
De maximale snelheden die bepaald zijn in de instellingen van de met een PIN beveiligde menu's worden ingesteld door de leidinggevende om de maximale tractiesnelheid van de machine te beperken.
Het bereik van het tractiepedaal en de tractiesnelheid in cruisecontrol en bij pedaalaanslag zijn allemaal begrensd door de maximale snelheden die zijn ingesteld in het met een pincode beveiligde menu.
Als u een obstakel tegenkomt, moet u de maai-eenheden omhoogbrengen of er omheen maaien.
Wanneer u de machine tussen verschillende werkgebieden transporteert, moet u de aftakas uitschakelen en de maai-eenheden helemaal omhoogbrengen. Hierdoor kan het tractiepedaal werken zoals een auto.
Rijd altijd langzaam op oneffen terrein.
Schakel de machine nooit uit tijdens her berijden van de machine.
Om vertrouwd te raken met de functies van de machine, moet u het gebruik van de machine oefenen.
Breng de maai-eenheden omhoog, zet de parkeerrem vrij, druk het tractiepedaal in om vooruit te rijden in en rij voorzichtig naar een open terrein.
U moet zich oefenen in het rijden met de machine omdat ze een hydrostatische transmissie heeft en haar functies kunnen verschillen van andere gazonmachines.
Oefen u in het vooruit- en achteruitrijden en in starten en stoppen van de machine. Om de machine te stoppen, haalt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het terugkeren naar de NEUTRAALSTAND.
Note: Als u met de machine een helling afdaalt, zult u soms het achteruitpedaal moeten gebruiken om te stoppen.
Haal uw voet van het tractiepedaal om snel te stoppen.
Oefen met het ontwijken van obstakels met de maai-eenheden omhoog en omlaag. Wees voorzichtig als u tussen smalle objecten rijdt zodat u de machine of de maai-eenheden niet beschadigt.
Het tractiepedaal regelt de snelheid vooruit en achteruit van de machine en het dynamisch remmen wanneer u het pedaal laat terugkeren naar de neutraalstand.
De machine is uitgerust met een gasbediening die werkt zoals in een auto - het motortoerental en de snelheid van de machine corresponderen met de beweging van het pedaal.
Terwijl de machine wordt getransporteerd, zal het tractiepedaal werken zoals bij een auto en het motortoerental en de tractiesnelheid zal worden gewijzigd afhankelijk van de stand van het tractiepedaal.
Terwijl u aan het maaien bent, stijgt de motor automatisch naar hoog stationair om de maaiprestatie te optimaliseren, en het tractiepedaal regelt enkel de tractiesnelheid.
Hoe verder u het pedaal naar voren of naar achteren duwt, hoe sneller de machine beweegt.
Om de machine soepel tot stilstand te brengen tijdens het transport of tijdens het maaien, kunt u uw voet gebruiken om het tractiepedaal met de gewenste snelheid te laten terugkeren naar neutraal.
Voor maximaal remvermogen haalt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het naar neutraal terugkeren. De machine remt dynamisch en komt tot stilstand.
Met dit tractiesysteem kunt u de acceleratie-instellingen aanpassen met het oog op comfort van de bestuurder en de terreinomstandigheden. Zie De acceleratiemodus begrijpen om de instellingen te wijzigen.
Met de functie virtuele pedaalaanslag (VPS) kunt u tijdelijk een maximale tractiesnelheid instellen die lager is dan de met een wachtwoord beveiligde maximale tractiesnelheid van de supervisor.
Om tijdelijk de maximale snelheid van de machine in te stellen, duwt u het tractiepedaal volledig naar voren (Figuur 28). U kunt een afzonderlijke snelheid instellen voor het maaibereik en het transportbereik (Figuur 29).
Voor toegang tot deze functie drukt u op de navigatieknop omhoog of omlaag op het hoofdscherm (Figuur 29).
Note: De functie keert terug naar de maximale snelheidsinstellingen van de supervisor wanneer de sleutel naar de UIT-stand wordt gedraaid.
Met deze functie kunt u snelheden instellen die voor u comfortabel voelen of deze aanpassen aan het beoogde gebruik van de machine.
Telkens wanneer u de maximale tractiesnelheid wijzigt via de maximale snelheidsinstellingen van de supervisor of de virtuele pedaalaanslag, wordt het tractiepedaal automatisch geherprogrammeerd om de volledige pedaalslag te gebruiken tussen neutraal en de nieuwe maximale snelheid. Dit betekent dat u een nauwkeurigere controle krijgt over de tractiesnelheid bij lagere instellingen van de maximale snelheid.
Stel de maximale snelheid tijdelijk lager in voor het maaien van de onderhoudswerkgang op de fairway.
Stel de maximale snelheid tijdelijk lager in voor betere controle bij het werken in of nabij de werkplaats.
Stel de maximale snelheid tijdelijk lager in voor een betere controle bij het laden van de machine op een aanhanger.
Met de schakelaar van de cruisecontrol vergrendelt u de machine in cruisecontrol zodat de gewenste grondsnelheid behouden wordt. Druk op de achterzijde van de schakelaar om de cruisecontrol uit te schakelen. Met de middelste stand van de schakelaar wordt de cruisecontrol ingeschakeld en met de voorzijde van de schakelaar kan de gewenste rijsnelheid worden ingesteld.
Nadat u de schakelaar van de cruisecontrol hebt ingeschakeld en de snelheid hebt ingesteld (Figuur 30), kunt u in het InfoCenter de snelheid van de cruisecontrol instellen (Figuur 30 en Figuur 31).
Doe het volgende om de cruisecontrol uit te schakelen:
In het transportbereik drukt u op het tractiepedaal voor achteruit, haalt u de parkeerrem aan of zet u de schakelaar van de cruisecontrol naar de stand UIT.
In het maaibereik drukt u op het tractiepedaal voor achteruit, haalt u de parkeerrem aan, schakelt u de aftakas uit of zet u de schakelaar van de cruisecontrol naar de stand UIT.
Note: Als de cruisecontrol wordt uitgeschakeld, remt de machine dynamisch en komt tot stilstand. Als u de cruisecontrol wilt uitschakelen tijdens het rijden, drukt u het tractiepedaal in voor een soepele overgang van cruisecontrol naar handmatige snelheidsregeling.
Stel een cruisesnelheid in voor lange afstanden zonder veel obstakels.
Gebruik het InfoCenter om de snelheid te regelen op ruw terrein.
Gebruik de cruisecontrol als volgt voor te keren:
Stel tijdens het maaien een veilige, comfortabele snelheid in voor het keren aan het einde van de maaiwerkgangen.
Trap het tractiepedaal in om de snelheid te verhogen voor het maaien tijdens de maaiwerkgang.
Haal uw voet van het pedaal wanneer u keert voor de volgende maaiwerkgang.
De machine zal vertragen naar de lage cruisecontrolinstelling, waardoor u efficiënt kunt keren met een constante snelheid.
Nadat u gekeerd bent, gebruikt u het tractiepedaal om de machinesnelheid weer te verhogen voor de volgende maaiwerkgang.
Deze functie bepaalt hoe snel de machine van tractiesnelheid verandert wanneer het tractiepedaal niet in de NEUTRAALSTAND staat.
Note: Als u uw voet van het tractiepedaal haalt en het laat terugkeren naar de NEUTRAALSTAND terwijl de machine rijdt, wordt het remprofiel ingeschakeld. Het remprofiel is altijd hetzelfde en kan niet worden aangepast door de acceleratiemodus.
Ga naar de beveiligde menu's in het InfoCenter om de acceleratiemodus te wijzigen. De acceleratiemodus heeft de volgende 3 standen:
Laag - minst agressieve acceleratie en vertraging
Medium (standaard) – middelmatig snelle acceleratie en vertraging
Hoog - meest agressieve acceleratie en vertraging
Het tegengewichtsysteem oefent hydraulische tegendruk uit op de hefcilinders van de maai-eenheden. Het tegengewichtsysteem controleert de tractiedruk in real time en zorgt voor dynamische wijziging van de tegendruk van de hefcilinder om het tractievermogen en het maairesultaat te optimaliseren. De druk van het tegengewicht is standaard ingesteld voor een optimale balans tussen maairesultaat en tractie in de meeste omstandigheden. De instelling van het tegengewicht verlagen kan de maai-eenheid stabieler maken, maar de tractie verminderen. De instelling van het tegengewicht verhogen kan zorgen voor meer tractie, maar kan de kwaliteit van het maairesultaat verminderen; zie De instellingen van het tegengewicht veranderen.
De mogelijke instellingen van het tegengewicht zijn als volgt:
Laag – het meeste gewicht op de maai-eenheden en het minste gewicht op de aandrijfwielen
Medium – middelmatig gewicht op de maai-eenheden en de aandrijfwielen
Laag – het minste gewicht op de maai-eenheden en het meeste gewicht op de aandrijfwielen van de machine
U kunt de hoeveelheid vereist tegengewicht van de maai-eenheid (opwaartse hefkracht) veranderen zodat deze beantwoordt aan uw huidige maaiomstandigheden.
Parkeer de machine op een egale ondergrond, laat de maaidekken zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en schakel de parkeerrem in.
Draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN.
Ga in het InfoCenter-menu Instellingen naar Tegengewicht.
Selecteer tegengewicht door op de rechterknop te duwen en kies de gewenste instelling: low, medium of high.
Note: Verplaats de machine naar een testgebied nadat u de aanpassing hebt voltooid en gebruik de machine met de nieuwe instelling. Door de nieuwe instelling van het tegengewicht kan de effectieve maaihoogte veranderd zijn.
Dankzij Smart Power hoeft de bestuurder het toerental niet in de gaten te houden bij zware belasting. Smart Power voorkomt dat de motor te zwaar belast wordt in zware maaiomstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.
Note: De Smart Power functie is standaard INGESCHAKELD.
Important: Het brandstofsysteem wordt automatisch ontlucht voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer start, als de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was, of als er onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem zijn uitgevoerd.
Ga op de bestuurdersstoel zitten, gebruik het tractiepedaal niet (zo staat de machine in NEUTRAAL), haal de parkeerrem aan en zorg ervoor dat de aftakasschakelaar UITGESCHAKELD is.
Draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op START. Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Laat de motor op een laag stationair toerental lopen totdat deze is opgewarmd.
Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen de motoronderdelen beschadigd raken.
Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Start de motor, schakel de rem uit, schakel de aftakasschakelaar uit en breng de maai-eenheden omhoog.
Gebruik het tractiepedaal als een gaspedaal in een auto en rijd de machine naar het maaigebied.
Trek de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Begin met rijden met de machine en breng de maai-eenheden alleen omlaag als alle maai-eenheden zich boven het maaigebied bevinden.
Begin met het maaien van het gebied.
Als u klaar bent met een maaiwerkgang, tikt u maai-/hefhendel naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen voordat u het maaigebied verlaat.
Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.
Druk op de maai-/hefhendel om alle maai-eenheden in het maaigebied automatisch omlaag te brengen en ga verder met maaien.
Het dieselpartikelfilter (DPF) verwijdert roet uit de uitlaat.
Bij het DPF-regeneratieproces wordt warmte van de motor verhit door de katalysator om roetafzetting te herleiden tot as.
Om het DPF schoon te houden, dient u het volgende in acht te nemen:
Laat de motor indien mogelijk op vol toerental lopen om de zelfreiniging van het DPF te begunstigen.
Gebruik de juiste motorolie.
Laat de motor zo weinig mogelijk stationair draaien.
Gebruik alleen diesel met ultralaag zwavelgehalte.
Houd bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een motor onder belasting zorgt doorgaans voor een voldoende hoge uitlaattemperatuur voor DPF-regeneratie.
Important: Laat de motor zo weinig mogelijk stationair of bij laag motortoerental draaien om de roetafzetting in het DPF te beperken.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600 °C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor niet draaien in een afgesloten ruimte.
Zorg dat er zich geen ontvlambare materialen in de buurt van het uitlaatsysteem bevinden.
Zorg dat hete uitlaatgassen geen oppervlakken raken die beschadigd kunnen worden door hitte.
Raak onderdelen van een heet uitlaatsysteem niet aan.
Blijf niet in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Pictogram | Betekenis van pictogram |
• Geparkeerde of herstelgeneratie wordt gevraagd. | |
• Voer de regeneratie onmiddellijk uit. | |
• Een regeneratie wordt bevestigd en het verzoek wordt verwerkt. | |
• Een regeneratie is bezig en de uitlaattemperatuur is hoger. | |
• Defect van besturingssysteem van stikstofdioxide; de machine heeft onderhoud nodig. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Passief | Vindt plaats tijdens normaal gebruik van de machine bij hoog motortoerental of hoge motorbelasting | • Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
• Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as. | ||
Ondersteund | Doet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet | • Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt. |
• Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Reset | Eens om de 100 bedrijfsuren | • Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor als de motor tijdens bedrijf de toegelaten hoeveelheid roetafzetting in het filter overschrijdt. | ||
• Tijdens reset regeneratie houdt de computer van de motor een hoger toerental aan om de regeneratie van het filter te waarborgen. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer detecteert dat de automatische DPF-reiniging niet volstond. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstelregeneratie verschijnt, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer u een geparkeerde regeneratie start. | ||
Kan zich voordoen omdat de Inhibit Regen (regeneratie verhinderd) geactiveerd werd en de automatische DPF-reiniging heeft verhinderd. | • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken | • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | |
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de vraag om een geparkeerde regeneratie genegeerd werd en het DPF ernstig verstopt kan raken. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstelregeneratie verschijnt, wordt herstelregeneratie gevraagd. |
• Herstel regeneratie kan tot 3 uur duren. | ||
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. |
Scrol in het HOOFDMENU naar beneden naar ONDERHOUD - SERVICE en druk op de selectieknop.
Scrol in ONDERHOUD naar DPF-REGENERATIE en druk op de selectieknop.
Selecteer de gewenste regeneratiefunctie.
Open het menu DPF-REGENERATIE en scrol naar LAST REGEN.
Selecteer de optie LAST REGEN.
In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Selecteer de knop terug om terug te gaan naar het scherm DPF-REGENERATIE.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling INHIBIT REGEN gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Note: De optie INHIBIT REGEN wordt altijd gebruikt wanneer onderhoud aan de machine wordt uitgevoerd in een afgesloten ruimte.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten een melding weergeven.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Open het menu DPF-REGENERATIE en scrol omlaag naar INHIBIT REGEN.
Selecteer de optie INHIBIT REGEN.
Wijzig de instelling voor Inhibit Regen van UIT naar AAN.
Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:
Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ¼ vol is voor geparkeerde regeneratie
Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ½ vol is voor herstel regeneratie
Rij de machine naar buiten op een plaats vrij van ontvlambare materialen of voorwerpen die beschadigd kunnen worden door hitte.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, schakel de aftakas uit en breng de maai-eenheden omlaag.
Stel de parkeerrem in werking en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, volg dan de instructies in de berichten van het InfoCenter.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Scrol in het menu DPF-REGENERATIE omlaag naar PARKED REGEN of RECOVERY REGEN.
Selecteer de optie PARKED REGEN of RECOVERY REGEN.
Note: Om een herstelregeneratie te starten, moet u de juiste pincode invoeren.
Controleer in het scherm REGEN PARAMETERS of de brandstoftank minstens 1/4 vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie. Controleer of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat. Druk op de selectieknop om verder te gaan.
Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op de knop volgende om verder te gaan.
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATE DPF REGEN.
Note: Druk indien nodig op het pictogram ‘annuleren’ om de regeneratie te annuleren.
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren.
Het InfoCenter toont het hoofdscherm en het pictogram ‘regeneratie toegestaan’ .
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstelregeneratie voltooid heeft, verschijnt een melding op het InfoCenter. Druk op gelijk welke knop om het hoofdscherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet kan worden voltooid, volg dan de instructies van de melding en druk op om het even welke knop om het scherm te verlaten en naar het hoofdscherm te gaan.
Met de instellingen PARKED REGEN CANCEL en RECOVERY REGEN CANCEL kunt u een geparkeerde of herstelregeneratie in uitvoering afbreken.
Scrol in het menu DPF-REGENERATIE naar PARKED REGEN of RECOVERY REGEN.
Druk op de selectieknop om een geparkeerde regeneratie of herstelregeneratie te annuleren.
Verander het maaipatroon vaak om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in één richting. Dit is de meest efficiënte manier om golvingen te voorkomen.
Raadpleeg de After-cut Appearance Troubleshooting Guide (gids voor het oplossen van problemen met het maairesultaat) op www.Toro.com.
Om in een professioneel recht patroon en in banen te kunnen maaien zoals voor sommige werkzaamheden is vereist, moet u een boom of een ander object in de verte uitkiezen en recht daarop af rijden.
Er zijn met bouten monteerbare mulchplaten verkrijgbaar voor de maai-eenheden. De mulchplaten leveren uitstekende prestaties als u het gazon volgens een vast schema onderhoudt. Dit voorkomt dat per maaibeurt meer dan 25 mm gras wordt afgemaaid. Als er te hoog gras wordt gemaaid wanneer de mulchplaten zijn gemonteerd, kan het gazon er na het maaien minder fraai uitzien en moet er meer kracht worden gebruikt om het gras te maaien. De mulchplaten zijn ook uitstekend geschikt om in de herfst bladeren fijn te maken.
Verwijder bij het maaien niet meer dan ongeveer 25 mm of ⅓ van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u misschien de maaihoogte vergroten.
Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed groeit en vatbaarder wordt voor ziekten. Controleer of het mes in goede staat verkeert en over een volledige vleugel beschikt; zie Het mes controleren en slijpen.
Controleer of de maaikamers in een goede staat zijn. Buig eventueel onderdelen van de maaikamer recht om ervoor te zorgen dat er voldoende speling is tussen de rand van het mes en de maaikamer. Zorg dat geen van de rollen of scharnieren speling vertoont; anders kan het gazon beschadigd raken of een slecht maaibeeld vertonen.
Na het maaien moet u de machine grondig schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond, zodat de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken als gevolg van een te hoge waterdruk. Zorg ervoor dat de radiateur en de oliekoeler vrij blijven van vuil en maaisel. Na reiniging moet u de machine controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Om brand te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat de maai-eenheden, aandrijvingen, dempers, koelschermen en het motorcompartiment vrij zijn van gras en vuil. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of sleept.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of transporteert.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
In noodgevallen kan u de machine vooruit bewegen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen. Als u de machine met hogere snelheid duwt of sleept, kan de transmissie intern beschadigd worden.De omloopkleppen moeten open zijn en de rem vrijgezet als u de machine duwt of sleept.
Ontgrendel de stoelbasis en kantel de stoel open.
Zoek de omloopklep onder de stoel en aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 37).
Draai de kleppen 3 slagen los om de olie inwendig om te laten leiden.
Note: Omdat de vloeistof wordt omgeleid, kan de machine worden voortbewogen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.
Zoek het verdeelstuk voor de remontgrendeling in de buurt van het rechter voorwiel en achter de hydraulische tank (Figuur 38).
Steek er het lange uiteinde van een ratelsleutel of een gelijkaardig voorwerp in, houd de zwarte knop op het verdeelstuk ingedrukt en pomp drie keer op het verdeelstuk. Zodra er aanzienlijke weerstand is bij het pompen, wordt de rem losgelaten.
Important: Pomp niet op het verdeelstuk als het niet gemakkelijk pompt. Er kan schade ontstaan als het verdeelstuk te veel wordt opgepompt.
Note: Zodra de druk in het verdeelstuk is opgebouwd, wordt de rem gedurende 60 minuten vrijgezet. Indien nodig kunt u na 60 minuten de rem opnieuw vrijzetten door op het verdeelstuk te pompen.
Duw of sleep de machine.
Stel de rem in werking door de zwarte knop uit te trekken of de motor te starten.
Note: De rem wordt automatisch gereset als u de motor start en u hoeft de zwarte knop dan niet uit te trekken.
Sluit de omloopkleppen. Draai de kleppen vast met een torsie van 11 N·m.
Important: Zorg dat de omloopkleppen gesloten zijn voordat u de machine begint te gebruiken. Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, raakt de transmissie oververhit.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Draag geschikte kleding, waaronder oogbescherming, een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool. Houd handen, voeten, kleding, sieraden en lang haar uit de buurt van bewegende onderdelen.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien aanwezig) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 3000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Important: Als u onderhoud uitvoert aan de machine en een afvoerbuis aan de uitlaat gekoppeld hebt, dient u de instelling Inhibit Regen AAN te zetten; zie Inhibit Regen instellen.
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Het peil van de motorolie en de brandstof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Controleer de blokkage-indicator van het luchtfilter. | |||||||
Radiator en scherm controleren op rommel. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Vloeistofpeil in het hydraulisch systeem controleren. | |||||||
Controleer de indicator van het hydraulische filter. 2 | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren | |||||||
Controleer de conditie van de maaimessen | |||||||
Controleren of de smeernippels moeten worden gesmeerd. 3 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2. Controleren met draaiende motor en met de olie op bedrijfstemperatuur 3. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
1 | ||
2 | ||
3 | ||
4 | ||
5 | ||
6 | ||
7 | ||
8 |
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de parkeerrem in werking.
Schakel de aftakas uit.
Zet de hoogtebediening van de maaier in de MAAISTAND.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de motor afkoelen.
Draai de stoel lichtjes en til de voorste steunstang uit de vergrendeling van de sleuf van de stoelsteun.
Laat de stoel voorzichtig neer tot hij stevig vergrendeld is.
Note: Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Gebruik de volgende punten als hefpunten voor de machine:
Voor - de krikbeugels van de buis van de vooras (Figuur 40).
Achter - de buis van de achteras.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Als u de machine onder normale omstandigheden gebruikt, gebruikt u nr. 2 smeervet op lithiumbasis om alle lagers en lagerbussen te smeren volgens het aanbevolen onderhoudsinterval. Wij adviseren lagers en lagerbussen onmiddellijk na elke wasbeurt te smeren, ongeacht de voorgeschreven interval.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:
Kruiskoppeling van aandrijfas van pomp (3) – Figuur 41
Cilinders van hefarmen van maaidek (2 elk) – Figuur 42
Draaipunten van hefarm (1 elk) – Figuur 42
Draaipunt van draagframe van maaidek (1 elk) – Figuur 43
Draaias van hefarm (1 elk) – Figuur 44
Draaipunt van asbesturing (1) – Figuur 45
Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) en achteras (1) – Figuur 46
Lagers van spilas van maaidek (2 per maaidek) – Figuur 47
Note: U kunt beide smeernippels gebruiken: kies de nippel die het makkelijkst te bereiken is. Pomp vet in de nippel tot er een beetje vet aan de onderzijde van de asbehuizing verschijnt (aan de onderzijde van de maai-eenheid).
Lagers van achterrol (2 per maaidek) – Figuur 48
Note: Controleer of de smeergroef in beide rolbevestigingen is uitgelijnd met de smeeropening in beide uiteinden van de rolas. Als hulp bij het uitlijnen van de groef en de opening bevindt zich verder een merkteken op één uiteinde van de rolas.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Gebruik geen beschadigd luchtfilter.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Important: Zorg dat het deksel goed gemonteerd is en aansluit op de luchtfilterbehuizing. Richt de rubberen uitlaatklep naar beneden in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service categorie CJ-4 of hoger
ACEA-onderhoudsclassificatie E6
JASO service categorie DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Voorkeursolie: SAE 15W-40 (hoger dan -18 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan de Vol-markering op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de Bijvul-markering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de Vol-markering 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat, de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Motoroliepeil controleren (Figuur 50).
Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.
Ongeveer 5,2 liter inclusief het filter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie en vervang het filter (Figuur 51).
Het carter met olie vullen.
Deze Gebruikershandleiding bevat meer informatie over de brandstof en het onderhoud van het brandstofsysteem dan de Yanmar®-motorhandleiding, die algemene informatie bevat over de brandstof en het brandstofonderhoud.
Zorg ervoor dat u voldoende aandacht besteedt aan het onderhoud van het brandstofsysteem, de brandstofopslag en de brandstofkwaliteit om stilstand en grote reparaties aan de motor te voorkomen.
Het brandstofsysteem heeft zeer kleine toleranties vanwege de emissie- en controlevoorschriften. De kwaliteit en zuiverheid van de dieselbrandstof is veel belangrijker geworden voor de levensduur van moderne hogedruk common rail (HPCR) brandstofinjectiesystemen die voor dieselmotoren worden gebruikt.
Important: Water of lucht in het brandstofsysteem zal uw motor beschadigen! Ga er niet van uit dat nieuwe brandstof schoon is. Zorg ervoor dat uw brandstof van een gerenommeerde leverancier komt, sla uw brandstof correct op en gebruik uw brandstofvoorraad binnen 180 dagen.
Important: Als u de procedures voor het vervangen van het brandstoffilter, het onderhoud van het brandstofsysteem en de opslag van brandstof niet volgt, kan het brandstofsysteem van de motor voortijdig defect raken. Voer al het onderhoud aan het brandstofsysteem uit met de voorgeschreven intervallen of wanneer de brandstof vervuild is of de kwaliteit ervan slecht is.
De juiste opslag van brandstof is essentieel voor uw motor. Het goede onderhoud van de brandstofopslagtanks wordt vaak over het hoofd gezien en leidt tot vervuiling van de brandstof die aan de machine wordt geleverd.
Koop alleen de benodigde brandstof die u binnen 180 dagen zult verbruiken. Gebruik geen brandstof die langer dan 180 dagen is opgeslagen. Hierdoor zal de brandstof geen water en andere verontreinigingen bevatten.
Als u het water niet uit de opslag- of brandstoftank van de machine verwijdert, kan dat roest of verontreinigingen in de opslagtank en de onderdelen van het brandstofsysteem veroorzaken. Het door schimmel, bacteriën of schimmel ontwikkelde tankslib beperkt de doorstroming en verstopt het filter en de brandstofinjectoren.
Inspecteer uw brandstofopslagtank en de brandstoftank van uw machine regelmatig om de kwaliteit van de brandstof in de tank te controleren.
Zorg ervoor dat uw brandstof afkomstig is van een gerenommeerde leverancier.
Als u water of verontreinigingen in uw opslag- of brandstoftank aantreft, werk dan samen met uw brandstofleverancier om het probleem te verhelpen en voer al het benodigde onderhoud aan het brandstofsysteem uit.
Bewaar geen diesel in tanks of jerrycans met verzinkte onderdelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder water uit de brandstof/waterafscheider zoals getoond in Figuur 53.
Voed het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Vervang het filter zoals wordt getoond in Figuur 54.
Voed het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 55).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 55).
Note: Gebruik een schone doek om de filterkop schoon te maken.
Smeer de filterpakking met schone motorolie; raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor meer informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Voed het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Start de motor en controleer nogmaals op lekkage rond de filterkop.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Naast het genoemde onderhoudsinterval moet de tank ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Voed het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Vervang versleten of beschadigde klemmen en slangen.
Note: Laat het brandstofsysteem voorvullen als u brandstofslangen vervangt; zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 3000 bedrijfsuren |
|
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
Het brandstofsysteem moet worden voorgevuld na de volgende werkzaamheden:
Het brandstoffilter vervangen.
De waterafscheider dagelijks legen of na elk gebruik.
Als de brandstof helemaal is opgeraakt.
Het vervangen van een brandstofslang of het openen van het brandstofsysteem om welke reden dan ook.
Het brandstofsysteem voorinspuiten doet u als volgt:
Important: Gebruik de startmotor niet om de motor te laten draaien om het brandstofsysteem voor te vullen.
Zorg dat er brandstof in de tank zit.
Voer de volgende stappen uit om het filter en de leidingen naar de hogedrukpomp voor te vullen om slijtage of beschadiging van de pomp te voorkomen:
Draai het contactsleuteltje 15 tot 20 seconden naar de stand AAN.
Draai het contactsleuteltje 30 tot 40 seconden naar de stand UIT.
Note: Zo kan de ECU uitgeschakeld worden.
Draai het contactsleuteltje 15 tot 20 seconden naar de stand AAN.
Controleer op lekken rond het filter en de slangen.
Start de motor en controleer of er lekken zijn.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Voer de volgende taken uit voor het onderhoud van de accu:
De conditie van de accu controleren
Reinig (indien nodig) de accu
Note: Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en smeer een dun laagje Grafo 112X of vaseline op de accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.
Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de minkabel loskoppelen van de accu om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen. U dient ook de motor, het InfoCenter en de bedieningsorganen van de machine loskoppelen voordat u laswerkzaamheden uitvoert op de machine.
De zekeringhouder (Figuur 57) bevindt zich onder het bedieningspaneel. Raadpleeg Figuur 59 voor een beschrijving van elke zekering.
Ontgrendel de stoelbasis, kantel de stoelbasis open, en ondersteun deze met de steunstangen.
Vervang de doorgebrande zekering door een zekering van dezelfde soort en met dezelfde stroomsterkte.
Draai de stoel en stoelbasis dicht en vergrendel de basis.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook niet in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Houd de accu volledig geladen. Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 °C.
Maak de buitenkant van de accubehuizing en de accupolen schoon.
Note: Sluit de kabels van de acculader aan op de accupolen voordat u de lader aansluit op de voeding.
Bepaal welke de plus- en de minpool van de accu is.
Verbind de pluskabel van de acculader met de pluspool van de accu (Figuur 60).
Verbind de minkabel van de acculader met de minpool van de accu (Figuur 60).
Sluit de acculader aan op de voeding en laad de accu op.
Important: De accu niet te ver opladen.
Zodra de accu volledig is opgeladen, maakt u de acculader los van de voeding en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 60).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Draai de moeren van de naaf van de vooras aan met een torsie van 407 tot 542 N·m.
Als uw machine is uitgerust met de CrossTrax® functie, draait u de moeren van de naaf van de achteras aan met een torsie van 366 tot 447 N·m.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Draai het stuurwiel zodanig dat de achterwielen recht naar voren wijzen.
Draai de contramoeren aan de uiteinden van de trommel van de tractiestang los (Figuur 62).
Note: Het uiteinde van de trekstang met de groef op de buitenkant heeft een linkse draad.
Draai de trekstang. Gebruik hiervoor de sleutelgleuf.
Meet de afstand bij de voorkant en achterkant van de achterwielen ter hoogte van de as.
Note: De afstand aan de voorkant van de achterwielen mag niet meer dan 6 mm verschillen van die aan de achterkant van de wielen.
Herhaal deze procedure als dit nodig is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de draaiende ventilator en aandrijfriem.
Het koelvloeistofreservoir is in de fabriek gevuld met een 50/50 verhouding van water en ethyleenglycol extended life koelvloeistof.
Important: Gebruik uitsluitend in de handel verkrijgbare koelvloeistoffen die voldoen aan de specificaties die worden genoemd in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof.Gebruik geen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) in uw machine. Meng geen conventionele koelvloeistof met extended life koelvloeistof.
Ethyleenglycol vloeistoftype |
Type corrosieremmer |
Extended life antivries |
Organisch-zuurinhibitortechnologie (OAT, Organic-acid technology) |
Important: Vertrouw niet op de kleur van de koelvloeistof om het verschil te bepalen tussen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) en extended life koelvloeistof.Fabrikanten van koelvloeistof kunnen extended life koelvloeistof kleuren in een van de volgende kleuren: rood, roze, oranje, geel, blauw, groenblauw, violet en groen. Gebruik koelvloeistof die voldoet aan de specificaties in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof. |
ATSM International |
SAE International |
D3306 en D4985 |
J1034, J814 en 1941 |
Important: De koelvloeistofconcentratie dient een mengsel te zijn dat half uit water, half uit koelvloeistof bestaat.
Bij voorkeur: Wanneer u koelvloeistof van een concentraat mengt, meng het dan met gedestilleerd water.
Voorkeursoptie: Indien er geen gedestilleerd water beschikbaar is, moet u een vooraf gemengde koelvloeistof gebruiken in plaats van een concentraat.
Minimumvereiste: Indien er geen gedestilleerd water of vooraf gemengde koelvloeistof beschikbaar zijn, moet u geconcentreerde koelvloeistof mengen met schoon, drinkbaar water.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het koelsysteem bevat een mengsel met een 50/50 verhouding van water en permanente ethyleenglycol-antivries. De inhoud van het koelsysteem is 9,5 liter.
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 63).
Note: Het koelvloeistofpeil behoort tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.
Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij. Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Verwijder dagelijks het vuil van het scherm en de radiateur/oliekoeler (vaker reinigen in vuile omstandigheden).
Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Maak de sluiting los en draai het achterscherm open (Figuur 64).
Reinig beide zijden van de radiateur en oliekoeler grondig Figuur 65) met perslucht.
Sluit het scherm en maak de sluiting vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Note: Bij een correcte spanning wordt de riem 10 mm ingedrukt als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 44 N (4,5 kg).
Als de indrukking niet correct is (10 mm), moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 66).
Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast.
Controleer nogmaals de indrukking van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en het filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40°C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37°C tot -45°C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro distributeur, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een erkende Toro distributeur.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maai-eenheden zakken en draai het contactsleuteltje op UIT.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof (Figuur 67).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Inhoud hydraulische vloeistof: 56,7 liter
Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw Toro dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Draai het contactsleuteltje op UIT en til de motorkap op.
Plaats een grote opvangbak onder de fitting aan de onderzijde van het hydraulische reservoir (Figuur 68).
Maak de slang los van de onderkant van de nippel en laat de hydraulische vloeistof in de opvangbak lopen.
Monteer de slang als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Vul het reservoir met hydraulische vloeistof (Figuur 67).
Important: Gebruik uitsluitend de voorgeschreven typen hydraulische vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de dop weer op het reservoir.
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN,start de motor, gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden en controleer op lekkage.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.
Important: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Het hydraulische systeem is voorzien van een onderhoudsintervalindicator (Figuur 69). Laat de motor lopen en kijk op de indicator; deze moet in de Groene zone staan. Als de indicator in de rode zone staat, moeten de hydraulische filters worden vervangen.
Important: Als andere filters worden gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maai-eenheden zakken, draai het contactsleuteltje op UIT, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Vervang de beide hydraulische filters (Figuur 70).
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2 minuten draaien om het systeem te ontluchten.
Draai het contactsleuteltje op UIT en controleer op lekken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 2 jaar |
|
Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
De testpoorten van het hydraulische systeem worden gebruikt om de druk in de hydraulische circuits te testen. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u hulp nodig heeft.
Raadpleeg onderstaande lijst voor een beschrijving van de verschillende functies van de solenoïdes in het verdeelstuk van het hydraulische systeem. Elke solenoïde moet worden geactiveerd om een functie in te schakelen.
Solenoïde | Functie |
---|---|
PRV2 | Voorste maaicircuit |
PRV1 | Achterste maaicircuit |
PRV | Maai-eenheden ophoog/omlaag brengen |
S1 | Maai-eenheden omlaag brengen |
S2 | Maai-eenheden omlaag brengen |
Plaats de machine op een vlakke ondergrond, laat de maai-eenheden op de grond zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.
Ontkoppel de hydraulische motor en verwijder deze van de maai-eenheid (Figuur 71). Bedek de bovenzijde van de as zodat deze niet vuil wordt.
Verwijder de borgpen waarmee het draagframe van het maaidek aan de draaipen van de hefarm is bevestigd (Figuur 72).
Rol de maai-eenheid bij de tractie-eenheid vandaan.
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en draai het contactsleuteltje op UIT.
Plaats de maai-eenheid vóór de tractie-eenheid.
Schuif het draagframe van het maaidek op de draaipen van de hefarm en zet vast met de borgpen (Figuur 72).
Installeer de hydraulische motor op het dek (Figuur 71). Controleer of de O-ring zich op de juiste plaats bevindt en niet beschadigd is.
Smeer de as.
Controleer de voorrol op slijtage, wiebelen of klemmen. Voer onderhoud uit op de rol of de onderdelen ervan of vervang deze als u dergelijke zaken aantreft.
Verwijder de montagebout van de rol (Figuur 73).
Sla een drevel door het uiteinde van de rolbehuizing en sla het lager aan de tegenovergelegen zijde eruit door beurtelings aan beide zijden van de binnenste loopring van het lager te tikken. Er moet een lipje van de binnenste loopring van 1,5 mm bloot komen te liggen.
Druk het tweede lager eruit.
Controleer de rolbehuizing, de lagers en het afstandsstuk van het lager op schade (Figuur 73). Vervang beschadigde onderdelen en zet de constructie weer in elkaar.
Druk het eerste lager in de rolbehuizing (Figuur 73). Druk alleen op het buitenste loopvlak of druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak.
Plaats het afstandsstuk (Figuur 73).
Druk het tweede lager in de rolbehuizing (Figuur 73). Druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak totdat het binnenloopvlak het afstandsstuk raakt.
Plaats de rolconstructie in het frame van de maai-eenheid.
Controleer of er maximaal 1,5 mm speling is tussen de rolconstructie en de rolmontagebeugels van het frame van de maai-eenheid. Als de opening groter is dan 1,5 mm, plaats dan voldoende ringen met een diameter van ⅝" om de speling aan te passen.
Important: Als de rolconstructie wordt bevestigd met een opening die groter is dan 1,5 mm zorgt dit voor een zijdelingse belasting van het lager. Dit kan leiden tot voortijdige slijtage van het lager.
Draai de bevestigingsbout vast met een torsie van 108 N·m.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u één mes draait.
Het cirkelmaaidek is in de fabriek ingesteld op een maaihoogte van 5 cm en met een harkmes van 7,9 mm. De hoogte-instellingen links en rechts zijn ook vooraf ingesteld binnen 0,7 mm van elkaar.
Het maaidek is zo ontworpen dat het bestand is tegen impact van het mes zonder dat de kamer vervormt. Als u een vast voorwerp raakt, controleer dan of het mes is beschadigd en controleer of het mes nog nauwkeurig maait.
Verwijder de hydraulische motor uit het maaidek en verwijder het maaidek van de tractor.
Gebruik een takel (of minimaal twee personen) en plaats het maaidek op een vlakke tafel.
Markeer 1 uiteinde van het mes met een markeerstift. Gebruik dit uiteinde van het mes om alle hoogtes te controleren.
Plaats de snijrand van het gemarkeerde uiteinde van het mes op 12 uur (recht vooruit in de maairichting) (Figuur 74) en meet de hoogte vanaf de tafel tot het snijvlak van het mes.
Draai het gemarkeerde uiteinde van het mes naar 3 uur en naar 9 uur (Figuur 74) en meet de hoogte.
Vergelijk de gemeten hoogte op 12 uur met de maaihoogte-instelling. De afstand moet binnen een marge van 0,7 mm vallen. De hoogten op 3 uur en 9 uur moeten 1,6 tot 6,0 mm hoger zijn dan de instelling op 12 uur en binnen 6,0 mm van elkaar vallen.
Note: Als een van deze metingen niet binnen de specificaties valt, ga dan verder met Maaimes afstellen.
Start met het afstellen aan de voorzijde (pas steeds 1 beugel per keer aan).
Verwijder de maaihoogtebeugel (aan de voorzijde, linkerzijde of rechterzijde) van het maaidekframe (Figuur 75).
Breng vulstukken van 1,5 mm en/of vulstukken van 0,7 mm aan tussen het maaidekframe en de beugel om de gewenste maaihoogte-instelling te bereiken (Figuur 75).
Bevestig de maaihoogtebeugel aan het maaidekframe met de overgebleven vulstukken onder de maaihoogtebeugel.
Bevestig de inbusbout/het afstandsstuk en een flensmoer.
Note: De inbusbout/het afstandsstuk worden bij elkaar gehouden met afdichtkit zodat het afstandsstuk niet in het maaidekframe valt.
Controleer de hoogte in de 12 uur-stand en breng indien nodig aanpassingen aan.
Bepaal of slechts één of beide maaihoogtebeugels (rechts en links) moeten worden aangepast. Als de kant op 3 uur of op 9 uur 1,6 tot 6,0 mm hoger is dan de nieuwe hoogte aan de voorkant, hoeft die kant niet aangepast te worden. Pas de andere kant zo aan, dat deze afstand binnen 1,6 tot 6,0 mm van de juiste kant valt.
Pas de linker en rechter maaihoogtebeugel aan door stap 1 tot en met 3 te herhalen.
Bevestig de slotbouten en de flensmoeren.
Controleer opnieuw de hoogte op 12 uur, 3 uur en 9 uur.
Vervang een mes als het een vast voorwerp heeft geraakt, of als het uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de maai-eenheid in de transportstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Note: Zet de maai-eenheid vast of vergrendel ze om te voorkomen dat ze per ongeluk naar beneden valt.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen.
Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 76).
Monteer het mes, de antiscalpeercup en de mesbout; zet de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maai-eenheid wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Note: 7Als u een vreemd voorwerp hebt geraakt, moet u alle moeren van de aspoelie vastdraaien met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Breng het maaidek omhoog naar de transportstand, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.
Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figuur 77).
Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat maaien.
Als u merkt dat het mes begint te slijten (Figuur 77), moet u het mes vervangen; zie Het maaimes controleren.
Als het mes gaat slijten, kan er een groef ontstaan tussen de vleugel en het platte deel van het mes (Figuur 77). Uiteindelijk kan dan een stuk van het mes afbreken en van onder de maaikast worden weggeslingerd waardoor de bestuurder of een omstander ernstig letsel kan oplopen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Vervang altijd een versleten of beschadigd mes.
Controleer de snijranden van alle messen. Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, moeten ze worden geslepen. Slijp alleen de bovenkant van de snijrand en behoud de oorspronkelijke snijhoek om ervoor te zorgen dat het mes scherp blijft (Figuur 78).
Als het mes bot of gekerfd is, slijp dan alleen de bovenkant van de snijrand en zorg dat de oorspronkelijke snijhoek behouden blijft (Figuur 78).
Note: Het mes zal in balans blijven als dezelfde hoeveelheid metaal aan beide snijranden wordt weggehaald.
Om te controleren of het maaimes recht en evenwijdig is, moet u het mes op een horizontaal vlak leggen en de uiteinden inspecteren.
Note: Plaats de uiteinden van het mes iets lager dan het midden en de snijrand lager dan de onderkant van het mes. Dit mes zorgt voor een goede maaikwaliteit en vereist minimaal vermogen van de motor. Als echter de uiteinden van het mes hoger dan het midden zijn of de snijrand hoger dan de onderkant is, betekent dit dat het mes krom of verbogen is, en moet het worden vervangen.
Monteer het mes (met de vleugel naar het maaidek gericht) met de anti-scalpeercup en de mesbout. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning. Breng alle banden op een spanning van 0,83 tot 1,03 bar.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Note: Maak altijd eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig altijd eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met de aangegeven hoeveelheid motorolie.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2 minuten stationair draaien.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als een maai-eenheid langere tijd wordt verwijderd van de tractie-eenheid, plaats dan een plug in de bovenzijde van de as om te voorkomen dat er vuil of water in de as terecht kan komen.