Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u dit product op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden.

U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om informatie over productveiligheid en accessoires of instructiemateriaal voor gebruikers te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.

Inleiding

De Softwaregids van de Multi Pro 5800-D en 5800-G gazonspuitmachine met ExcelaRate spuitsysteem geeft informatie over het gebruik van spuitsysteeminformatie en de bediening van de functies van het spuitsysteem.

Montage

Voordat u gaat spuiten

De machine klaarmaken wanneer u spuit in de modus gebruiksdosis

  1. Vul de spuittank en schoonwatertank, zie de procedures in de Gebruikershandleiding voor het vullen van deze tanks.

  2. Kalibreer het spuitsysteem; zie De spuitmachine kalibreren.

  3. Stel de waarde(n) in van de gebruiksdosis en de huidige gebruiksdosis voor het spuitproject; zie De waarde van dosis 1 of dosis 2 instellen en De huidige dosis instellen.

  4. Indien nodig, configureer de volgende optionele instellingen:

De machine klaarmaken wanneer u spuit in de manuele modus

  1. Vul de spuittank en schoonwatertank, zie de procedures in de Gebruikershandleiding voor het vullen van deze tanks.

  2. Indien nodig, configureer de volgende optionele instellingem:

Algemeen overzicht van de machine

Hoofdscherm InfoCenter

Als u de machine start, verschijnt het hoofdscherm met de relevante pictogrammen (b.v. aangetrokken handrem, spuitbomen ingeschakeld, u zit niet op de stoel).

Note: De volgende afbeelding is een voorbeeld; het toont alle pictogrammen die tijdens het gebruik van de machine kunnen verschijnen op het scherm.

De onderstaande afbeelding beschrijft alle pictogrammen (Figuur 1).

g191986

Indicator hoofdschakelaar spuitbomen

De indicator van de hoofdschakelaar van de spuitbomen verschijnt wanneer de hoofdschakelaar van de spuitbomen op AAN staat (Figuur 1).

Indicators van de spuitbomen

De middelste, linker- en/of rechterspuitboom worden weergegeven wanneer een spuitboom op AAN staat (Figuur 1).

Huidige gebruiksdosis

De huidige gebruiksdosis toont de dosis waarmee het sproeiproduct momenteel wordt aangebracht (Figuur 1).

Doelgebruiksdosis (uitsluitend voor modus gebruiksdosis)

De doelgebruiksdosis is de doeldosis die de gebruiker ingesteld heeft (Figuur 1).

Note: In de modus gebruiksdosis probeert het systeem de doeldosis te bereiken die u hebt ingesteld.

Indicator rijsnelheid

De indicator rijsnelheid toont de huidige snelheid van het voertuig (Figuur 1).

Systeemdrukindicator

Wanneer de spuitbomen geactiveerd zijn (aan-stand), geeft de systeemdrukindicator de spuitdruk aan; wanneer de spuitbomen uitgeschakeld zijn, wordt de vooringestelde mengdruk weergegeven (Figuur 1).

Indicator parkeerrem

De indicator parkeerrem verschijnt als handrem in werking is (Figuur 1).

Indicator bestuurdersstoel

De indicator van de bestuurdersstoel verschijnt op het hoofdsscherm wanneer de bestuurder de stoel verlaat (Figuur 1)

Indicator huidige gebruiksdosis/verhoogde gebruiksdosis (uitsluitend voor modus gebruiksdosis)

De indicator huidige gebruiksdosis geeft weer welke vooringestelde gebruiksdosis u gebruikt (Figuur 1). De indicator verhoogde gebruiksdosis verschijnt wanneer u knoppen 1 en 5 tegelijk ingedrukt houdt om een verhoogde gebruiksdosis te spuiten, bijvoorbeeld als u de gebruiksdosis verhoogt wanneer u onkruidverdelger spuit op een strook onkruid.

Indicator spuitpomp

De indicator van de spuitpomp verschijnt wanneer de spuitpomp werkt (Figuur 1)

Indicator spoelsysteem

Optionele set

De indicator van het spoelsysteem verschijnt wanneer het spoelsysteem ingeschakeld is (Figuur 1)

Indicator mengfunctie

De indicator van de mengfunctie verschijnt wanneer de mengklep open is (Figuur 1)

Gebruiksaanwijzing

Voor gebruik

Openen van het scherm hoofdmenu

Houd in het hoofdscherm knop 5 (uiterst rechts) op het InfoCenter ingedrukt om het HOOFDMENU te openen (Figuur 2).

g193013

In het hoofdmenu kunt u naar de schermen Dosisinstelling, Instellingen, Kalibratie, Onderhoud, Diagnostiek en Betreffende gaan (Figuur 3).

g193014

Belangrijkste submenu's van het InfoCenter

Scherm Dosisinstelling (uitsluitend voor modus gebruiksdosis)

  1. Om naar het scherm Dosisinstelling te gaan, drukt u in het HOOFDMENU op knop 2 tot u bij de optie DOSISINSTELLING bent (Figuur 4).

    g191808
  2. Druk op knop 4 om het submenu DOSISINSTELLING te selecteren (Figuur 4).

In dit scherm ziet u de huidige gebruiksdosis, dosis 1, dosis 2 en het percentage van de verhoogde gebruiksdosis; u kunt hier deze dosissen instellen.

De huidige dosis instellen

Gebruik de optie huidige dosis om de vooringestelde dosis van de spuitmachine in te stellen op dosis 1 of dosis 2.

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie HUIDIGE DOSIS te gaan (Figuur 5).

    g191729
  2. Druk op knop 4 om de HUIDIGE DOSIS te selecteren (Figuur 5).

  3. Druk op knop 3 of 4 om de geprogrammeerde huidige dosis in te stellen op DOSIS 1 of DOSIS 2 (Figuur 5).

  4. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm DOSISINSTELLING te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.

Note: Als u spuit kunt u de huidige gebruiksdosis snel veranderen van dosis 1 naar dosis 2 in het hoofdscherm. Druk knop 1 en 2 tegelijk in om DOSIS 1 te selecteren, of druk knop 4 en 5 tegelijk in om DOSIS 2 te selecteren.

De waarde van dosis 1 of dosis 2 instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie DOSIS 1 of DOSIS 2 te gaan (Figuur 6).

    g191782
  2. Druk op knop 4 om de optie DOSIS van de spuitmachine te selecteren (Figuur 6).

  3. Druk op knop 3 of 4 om de dosis van de spuitmachine te verhogen of te verlagen (Figuur 7).

    Note: Als u knop 3 of 4 ingedrukt houdt, verandert de dosis sneller.

    g191794
  4. Druk op knop 5 om de instelling op te slaan, het scherm DOSIS te verlaten en terug te keren naar het scherm DOSISINSTELLING.

Het percentage van de verhoogde gebruiksdosis instellen

Het percentage van de verhoogde gebruiksdosis is het percentage dat wordt toegevoegd aan de huidige gebruiksdosis wanneer u extra chemicaliën wilt spuiten op een gazon, zoals extra onkruidverdelger op een strook onkruid.

Note: Houd terwijl u de spuitmachine gebruikt in het hoofdscherm knop 1 en 5 tegelijk ingedrukt om de verhoogde gebruiksdosis te spuiten.De verhoogde gebruiksdosis is slechts actief zolang u knop 1 en 5 ingedrukt houdt; wanneer u de knoppen loslaat, keert het systeem terug naar de ingestelde dosis.

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie percentage verhoogde gebruiksdosis te gaan (Figuur 8).

    g191781
  2. Druk op knop 4 om de instelling percentage verhoogde gebruiksdosis te selecteren (Figuur 9).

    Note: U kunt het percentage instellen in stappen van 5%, 10%, 15%, 20% of 25%.

    g191807
  3. Druk op knop 3 of 4 om het percentage van de verhoogde gebruiksdosis te verhogen of te verlagen (Figuur 9).

    Note: Bijvoorbeeld – als het percentage van de verhoogde gebruiksdosis = 25% terwijl de verhoogde gebruiksdosis geactiveerd is, is het volume van de spuitmachine 125% van de huidige gebruiksdosis.

  4. Druk op knop 5 om het PERCENTAGE VAN DE VERHOOGDE GEBRUIKSDOSIS op te slaan, het scherm verhoogde gebruiksdosis te verlaten en terug te keren naar het scherm DOSISINSTELLING.

Instellingen

  1. Om naar het scherm INSTELLINGEN te gaan, drukt u in het HOOFDMENU op knop 2 tot u de optie Instellingen bereikt (Figuur 10).

    g192022
  2. Druk op knop 4 om het submenu INSTELLINGEN te selecteren (Figuur 10).

    Note: In dit scherm ziet u de instellingen van de tank, het display, de breedte van de spuitbomen, standaardwaarden herstellen en van de GeoLink. U kunt hier deze instellingen wijzigen.

Tankinstellingen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie TANK te gaan (Figuur 11).

    g191832
  2. Druk op knop 4 om het submenu TANK te selecteren (Figuur 11).

In dit scherm ziet u de instellingen van het tankvolume, de ondergrens, het ondergrensvolume en vooringesteld mengen. U kunt hier deze instellingen wijzigen.

Het tankvolume instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie TANKVOLUME te gaan (Figuur 12).

    g191833
  2. Druk op knop 3 of 4 om de waarde voor het volume chemicaliën in de spuittank te verhogen of te verlagen (Figuur 12).

  3. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm TANK te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN.

De ondergrensindicator instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie ONDERGRENS te gaan (Figuur 13).

    g191831
  2. Druk op knop 4 om de grensindicator voor het lage tankvolume in of uit te schakelen (Figuur 13).

  3. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm TANK te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN.

De waarde voor het ondergrensvolume instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie ONDERGRENSVOLUME te gaan (Figuur 14).

    g191829
  2. Druk op knop 4 om het ONDERGRENSVOLUME te selecteren (Figuur 14).

  3. Druk op knop 3 of 4 om de drempelwaarde van het volume waarop de grensindicator wordt weergegeven in het InfoCenter te verhogen of te verlagen (Figuur 14).

  4. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm TANK te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN.

De waarde van vooringesteld mengen instellen (uitsluitend voor modus gebruiksdosis)

Note: De instelling vooringesteld mengen wordt gebruikt om de snelheid van de spuitpomp in te stellen wanneer de spuitmachine wordt gebruikt in de modus gebruiksdosis met alle spuitbomen uitgeschakeld. De instelling vooringesteld mengen regelt het percentage van de snelheid van de spuitpomp. De standaardinstelling van vooringesteld mengen is 40%.

  1. Bepaal de doelspuitdruk die u wilt gebruiken om te spuiten – bijvoorbeeld 2,76 bar. Noteer hieronder de druk die de op het dashboard gemonteerde spuitdrukmeter aangeeft.

    Spuitdruk:
  2. Bereken de oorspronkelijke druk voor vooringesteld mengen met onderstaande formule:

    Werkdruk spuitmachine x 1,5 tot 2,0 = oorspronkelijke druk voor vooringesteld mengen
    Bijvoorbeeld: doeldruk spuitmachine 2,76 bar x 1,5 = oorspronkelijke druk voor vooringesteld mengen 4,14 barBijvoorbeeld: doeldruk spuitmachine 2,76 bar x 2,0 = oorspronkelijke druk voor vooringesteld mengen 5,52 bar
    Noteer hier uw berekening:
  3. Met de hoofdschakelaar van de spuitbomen UIT en de gashendel ingesteld op het motortoerental waarmee u de machine gaat gebruiken, stelt u de waarde van vooringesteld mengen in totdat de werkdruk van de spuitmachine tussen 1,5 tot 2,0 keer de doelspuitdruk bedraagt die u hebt bepaald in stap 1.

    Bijvoorbeeld: als u spuit met 2,76 bar, stelt u vooringesteld mengen oorspronkelijk in om een werkdruk van 4,14 tot 5,52 bar te bereiken.

    Note: Als de chemicaliën in de spuittank schuimen, verlaagt u indien nodig de waarde van vooringesteld mengen om de werkdruk te verlagen wanneer de tankmenger werkt.

  4. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie MENGEN te gaan (Figuur 15).

    g191830
  5. Druk op knop 4 om MENGEN te selecteren (Figuur 15).

  6. Terwijl u naar de op het dashboard gemonteerde spuitdrukmeter kijkt, drukt u op knop 3 of 4 om de vooringestelde waarde te verhogen of te verlagen totdat de druk van de spuitmachine gelijk is aan de oorspronkelijke druk voor vooringesteld mengen die u hebt berekend in stap 2 (Figuur 15).

    Note: Wanneer u de waarde van vooringesteld mengen instelt, mag u een spuitsysteemdruk van 5,86 bar niet overschrijden.

    Note: U kunt de waarde van vooringesteld mengen verhogen als het mengen er niet voor zorgt dat de chemicaliën in de tank schuimen. U moet misschien de waarde van vooringesteld mengen verlagen als het mengen ervoor zorgt dat de chemicaliën in de tank schuimen.

  7. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm TANK te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN.

Displayinstellingen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie DISPLAY te gaan (Figuur 16).

    g191894
  2. Druk op knop 4 om het submenu DISPLAY te selecteren (Figuur 16).

Note: In dit scherm ziet u de maateenheden, taal, backlighting, contrast, menubeveiliging, code-instellingen en instellingen om geluid te dempen. U kunt hier deze instellingen wijzigen.

Maateenheden instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie EENHEDEN te gaan (Figuur 17).

    g191891
  2. Druk op knop 4 op te wisselen tussen AMERIKAANS, OPPERVLAKTE en SI-maateenheden (Figuur 17).

    • Amerikaans: mph, gallons en acre

    • Oppervlakte: mph, gallons en 1000 ft²

    • SI (metrisch): km/u, liter, hectare

    Note: Al u de instelling van de maateenheden verandert, worden het tankvolume en de vooringestelde instellingen van dosis 1 en dosis 2 gewist.

  3. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm EENHEDEN te verlaten en terug te keren naar het scherm Instellingen (Figuur 17).

De taal van het display instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie TAAL te gaan (Figuur 18).

    g191895
  2. Druk op knop 4 om de TAAL te selecteren (Figuur 18).

  3. Druk op knop 1 of 2 om naar de taal te gaan waarin u wilt dat het InfoCenter wordt weergegeven (Figuur 19).

    g191892
  4. Druk op knop 4 om de taal te selecteren (Figuur 19).

  5. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm TAAL te verlaten en terug te keren naar het scherm DISPLAY(Figuur 19).

Backlighting en contrast van het display instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie BACKLIGHTING of de optie CONTRAST te gaan (Figuur 20).

    g191898g191899
  2. Druk op knop 4 om BACKLIGHTING of CONTRAST te selecteren (Figuur 20).

  3. Druk op knop 3 of 4 om de gewenste waarde van de backlighting of het contrast van het display in te stellen (Figuur 20).

    Note: De intensiteit van de backlighting of het contrast verandert op het display van het InfoCenter wanneer u de waarde van de instelling wijzigt.

  4. Druk op knop 5 om de instelling op te slaan, het scherm BACKLIGHTING of het scherm CONTRAST te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN (Figuur 20).

Menubeveiliging instellen

Note: Raadpleeg De code-instellingen wijzigen – Het submenu code-instellingen openen voor gerelateerde informatie.

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie BEVEILIGDE MENU'S te gaan (Figuur 21).

    g191896
  2. Druk op knop 4 om BEVEILIGDE MENU'S te selecteren (Figuur 21).

  3. Druk op knop 1 of 2 om naar het menu te gaan dat u wel of niet wilt beveiligen met een code (Figuur 22).

    g191893
  4. Druk op knop 4 om een menu te selecteren (Figuur 22).

  5. Herhaal stap 3 en 4 voor elk menu dat u al dan niet wilt beveiligen met een code.

  6. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm BEVEILIGDE MENU'S te verlaten en terug te keren naar het scherm DISPLAY (Figuur 22).

De code-instellingen wijzigen – Het submenu code-instellingen openen

  1. Druk op knop 1 of 2 op het scherm DISPLAY om naar de optie CODE-INSTELLINGEN te gaan (Figuur 23).

    g034290
  2. Druk op knop 4 om het submenu CODE-INSTELLINGEN te selecteren (Figuur 23).

  3. Druk op knop 1 tot en met 4 om uw code in te voeren. Wanneer u klaar bent met het invoeren van uw code, drukt u op knop 5 (Figuur 24).

    Note: Telkens wanneer u op dezelfde knop drukt om een cijfer van de code in te voeren, neemt de waarde van het getal toe.

    g034292

De code-instellingen wijzigen – Code invoeren is al dan niet vereist

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie CODE-INVOER te gaan (Figuur 25).

    g034291
  2. Druk op knop 4 om te bepalen of een code WEL of NIET moet worden ingevoerd (Figuur 25).

  3. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm CODE-INSTELLINGEN te verlaten en terug te keren naar het scherm DISPLAY.

De code-instellingen wijzigen – De code wijzigen

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie CODE WIJZIGEN te gaan (Figuur 26).

    g034303
  2. Druk op knop 4 om CODE WIJZIGEN te selecteren (Figuur 26).

  3. Druk op knop 1 tot en met 4 om uw code in te voeren. Wanneer u klaar bent met het invoeren van uw code, drukt u op knop 5 (Figuur 24).

    Note: Telkens wanneer u op dezelfde knop drukt om een cijfer van de code in te voeren, neemt de waarde van het getal toe.

  4. Op het scherm oude code invoeren drukt u op knop 1 tot en met 4 om uw oude code in te voeren. Druk op knop 5 wanneer u de code ingevoerd hebt (Figuur 24).

    Note: Wanneer u de code voor het eerst instelt, is deze standaard1234.

    g034306
  5. Op het scherm nieuwe code invoeren drukt u op knoppen 1 tot en met 4 om uw nieuwe code in te voeren. Wanneer u klaar bent met het invoeren van uw code, drukt u op knop 5 (Figuur 28).

    g034307
  6. Op het scherm bevestigen drukt u op knoppen 1 tot en met 4 om uw nieuwe code in te voeren. Wanneer u klaar bent met het invoeren van uw code, drukt u op knop 5 (Figuur 29).

    g034308

    Note: Als u de code bevestigd hebt (Figuur 29), wordt er gedurende ongeveer 5 seconden een scherm Code Correct weergegeven.

Indicator geluid dempen

Note: Als u de indicator geluid dempen Aan zet, wordt enkel het geluidssignaal van het InfoCenter gedempt; niet de geluidssignalen van de machine.

  1. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie DEMPEN te gaan (Figuur 30).

    g191890
  2. Druk op knop 4 om de indicatorAAN of UIT te zetten (Figuur 31).

    g191889
  3. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm DEMPEN te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN (Figuur 31).

Breedte van de spuitbomen instellen

De spuitboombreedte-instellingen zijn in de fabriek ingevoerd.

  1. Druk op knop 2 in het scherm Instellingen tot u bij de optie SPUITBOOMBREEDTE bent (Figuur 32).

    g191711
  2. Druk op knop 4 om SPUITBOOMBREEDTE te selecteren (Figuur 32).

  3. Druk op knop 2 om de spuitboom te selecteren waarvan u de breedte wilt instellen (Figuur 33).

    g224287
  4. Druk op knop 3 of 4 om de waarde van de spuitboombreedte te verhogen of te verlagen (Figuur 33).

  5. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm SPUITBOOMBREEDTE te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN (Figuur 33).

Standaardwaarden herstellen

  1. Druk op knop 2 op het scherm INSTELLINGEN tot u bij de optie STANDAARDWAARDEN HERSTELLEN komt (Figuur 34).

    g191706
  2. Druk op knop 4 om STANDAARDWAARDEN HERSTELLEN te selecteren (Figuur 34).

  3. Druk op knop 1 of 2 om één van de volgende opties te selecteren die u wilt herstellen naar de fabrieksinstellingen:

    • Display

    • Kalibratie van vloeistofstroom

    • Snelheidskalibratie

    • Alle anderen

    g191707
  4. Druk op knop 4 om de instellingen voor de geselecteerde optie te herstellen (Figuur 35).

  5. Herhaal stap 3 en 4 voor andere opties die u wilt herstellen (Figuur 35).

  6. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm STANDAARDWAARDEN HERSTELLEN te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN (Figuur 35).

De GeoLink optie instellen

  1. Druk op knop 1 of 2 op het scherm INSTELLINGEN tot u bij de optie GEOLINK bent (Figuur 36).

    g191703
  2. Druk op knop 4 om GeoLink te selecteren (Figuur 36).

  3. Druk in het menu GeoLink op knop 4 om ‘Ja’ of 'Nee' te selecteren, en druk op knop 5 om uw instellingen te bewaren en het menu te verlaten (Figuur 37),

    Note: Schakel de GeoLink instelling alleen in als u het optionele GeoLink systeem hebt geïnstalleerd op de machine.

    g191701g191700
  4. Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT en vervolgens naar AAN (Figuur 37).

    g191705
  5. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm GEOLINK te verlaten en terug te keren naar het scherm INSTELLINGEN (Figuur 38).

De spuitmachine kalibreren

Modus gebruiksdosis

Note: Raadpleeg het hoofdstuk De omloopkleppen van de spuitbomen instellen in de Gebruikershandleiding van de machine om de spuitmachine te kalibreren voor gebruik in manuele modus.

  1. Zorg ervoor dat de spuittank schoon is; raadpleeg het hoofdstuk Het spuitsysteem reinigen in de Gebruikershandleiding van de machine.

  2. Om naar het scherm Kalibratie te gaan, drukt u in het scherm HOOFDMENU op knop 1 of 2 om naar de optie KALIBRATIE te gaan (Figuur 39).

    g192024
  3. Druk op knop 4 om het submenu Kalibratie te selecteren (Figuur 39).

    Note: Op dit scherm kunt u de input van de vloeistofstroommeter kalibreren, de input van de snelheidssensor kalibreren, een snelheidstest uitvoeren en manueel berekeningsgegevens invoeren.

Kalibratie van vloeistofstroom

Door de klant te voorzien: Gebruik een maatbeker om vloeistof op te vangen voor de stroomhoeveelheid van de spuitmond. Gebruik hiervoor de volgende maatverdeling:

  • 1,5 lpm of minder – bij voorkeur een maatbeker met een verdeling in 10 ml

  • 1,9 lpm of meer – een maatbeker met een verdeling in 20 ml

Important: U dient een kalibratie van de vloeistofstroom uit te voeren voor de 3 spuitbomen telkens wanneer u alle spuitmonden vervangt, verandert naar de actieve spuitstand (omlaag) of nadat u de vloeistofstroommeter hebt vervangen. U dient een kalibratie van de vloeistofstroom uit te voeren voor de 3 spuitbomen als u verschillende versleten spuitmonden vervangt.

Note: Als u de opvangtest incorrect uitvoert, leidt dit tot onnauwkeurigheden in de kalibratie van de vloeistofstroom. Door deze onnauwkeurigheden zal het spuitsysteem te veel of te weinig chemische stoffen spuiten.

Nagaan welk type kalibratie van de vloeistofstroom u dient uit te voeren

Gebruik de spuitboomtabel om te helpen bepalen hoe u doorgaans het gazon bespuit met de machine en welke kalibratie van de vloeistofstroom u dient uit te voeren.

Note: U kunt maximaal 3 soorten kalibratie van de vloeistofstroom combineren.

Tabel van de spuitbomen

 De kalibratie van 3 spuitbomen uitvoeren
3 spuitbomenJa
 
Ik spuit ook met 2 spuitbomen:De kalibratie van 2 spuitbomen uitvoeren 
Linker- en middelste spuitboom (OF)JaNee
Rechter- en middelste spuitboom (OF)JaNee
Rechter- en linkerspuitboomJaNee
 
Ik spuit ook met 1 spuitboom:De kalibratie van 1 spuitboom uitvoeren 
Alleen linkerspuitboom (OF)JaNee
Alleen middelste spuitboom (OF)JaNee
Alleen rechterspuitboomJaNee

Kalibratie van 3 spuitbomen: Voer altijd de kalibratie van de 3 spuitbomen uit wanneer u de spuitmonden verandert om het bereik van de gebruiksdosis te verhogen of te verlagen.

Note: Als u de optionele kalibratie van 2 spuitbomen of 1 spuitboom niet uitvoert, gebruikt de spuitmachine de berekeningen van de kalibratie van de 3 spuitbomen voor alle spuitboomcombinaties.

Optionele kalibratie van 2 spuitbomen: Kalibreer de linker- en middelste spuitboom, de rechter- en middelste spuitboom of de linker- en rechterspuitboom als u doorgaans spuit met deze spuitboomcombinaties. Voer deze optionele kalibratie uit nadat u de kalibratie van de 3 spuitbomen hebt uitgevoerd.

Note: De kalibratie die u uitvoert voor twee spuitbomen wordt gebruikt wanneer u spuit met elke combinatie van 2 spuitbomen.

Note: U kunt enkel kalibreren voor 1 paar spuitbomen bij de kalibratie van 2 spuitbomen. Kalibreer voor het paar spuitbomen dat u het meest gebruikt. Het spuitsysteem gebruikt de berekening van de 2 spuitbomen wanneer u spuit met ofwel de linker- en middelste of rechter- en middelste combinatie.

Optionele kalibratie van 1 spuitboom: Kalibreer de linker-, middelste of rechterspuitboom als u doorgaans spuit met 1 spuitboom. Voer deze optionele kalibratie uit nadat u de kalibratie van de 3 spuitbomen en de kalibratie van de 2 spuitbomen hebt uitgevoerd.

Note: U kunt enkel 1 van de 3 spuitbomen kalibreren bij de kalibratie van 1 spuitboom. Kalibreer de spuitboom die u het meest gebruikt. Het spuitsysteem gebruikt de kalibratie van 1 spuitboom wanneer u spuit met de linker-, middelste of rechterspuitboom.

De stroomtest voorbereiden

  1. Zorg dat de spuitmonden die u gaat gebruiken in de actieve spuitstand staan (omlaag) (Figuur 40).

    Important: Alle spuitmonden in de actieve spuitstand moeten dezelfde kleur hebben.

    Note: Om de beste resultaten te bekomen, moeten spuitmonden in de actieve spuitstand ongeveer dezelfde slijtage vertonen.

    g192604
  2. Druk op knop 1 of 2 in het submenu KALIBRATIE om naar de optie VLOEISTOFSTROOM te gaan (Figuur 41).

    g192583
  3. Druk op knop 4 om de optie Kalibratie van vloeistofstroom te selecteren (Figuur 41).

  4. Vul de spuittank halfvol – met ongeveer 600 liter water (Figuur 42).

    Note: U kunt de kalibratie van de vloeistofstroom annuleren door knop 5 in te drukken. Er wordt een melding weergegeven die bevestigt dat u de kalibratie van de vloeistofstroom hebt geannuleerd.

    g192582
  5. Stel de parkeerrem in werking (Figuur 42).

  6. Start de motor en laat de buitenste spuitbomen neer.

  7. Zet de pompschakelaar AAN (Figuur 43).

    g192636
  8. Zet de gashendel op SNEL (Figuur 43) en laat de motor gedurende 10 seconden draaien.

    Important: U moet het hydraulische systeem op bedrijfstemperatuur laten komen voordat u verdergaat met de resterende stappen voor de kalibratie van de vloeistofstroom.

De opvangtest voorbereiden

  1. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan (Figuur 42).

  2. Druk op knop 3 of 4 om als volgt de spuitmonden te selecteren die gemonteerd zijn in de actieve spuitstand:

    • Voor machines met spuitmondenkleuren die overeenkomen met de stroomsnelheden omschreven in Figuur 44: selecteer de spuitmondenkleur van de spuitmonden die zijn gemonteerd in de actieve spuitstand.

    • Voor machines met spuitmondenkleuren die niet overeenkomen met de stroomsnelheden omschreven in Figuur 44: selecteer de stroomsnelheid (gpm of lpm) van de spuitmonden die zijn gemonteerd in de actieve spuitstand.

    g192605
  3. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan (Figuur 44).

  4. Zet de schakelaar van de spuitmodus in de stand manuele modus (Figuur 45).

    g192606g192608
  5. Draai de knop van de afsluiter van de spuitboomomloop dicht (Figuur 45).

    g192607
  6. Zet de mengschakelaar UIT en de gashendel op SNEL (Figuur 43).

  7. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan (Figuur 45).

De spuitboom (spuitbomen) voorbereiden voor de opvangtest

  1. Stel de spuitboomschakelaars als volgt in:

    Note: Zie De stroomtest voorbereiden.

    • Selecteer de schakelaar van de linker-, middelste en rechterspuitboom voor een kalibratie van de 3 spuitbomen.

      Important: U moet deze kalibratie uitvoeren.

    • Selecteer de schakelaars van de 2 spuitbomen voor de spuitbomen die u hebt bepaald in Nagaan welk type kalibratie van de vloeistofstroom u dient uit te voeren voor de kalibratie van 2 spuitbomen.

      Note: Voer deze optionele kalibratie uit nadat u de kalibratie van de 3 spuitbomen hebt uitgevoerd.

    • Selecteer de schakelaar van de linker-, middelste of rechterspuitboom voor de spuitboom die u hebt bepaald in Nagaan welk type kalibratie van de vloeistofstroom u dient uit te voeren voor de kalibratie van 1 spuitboom.

      Note: Voer deze optionele kalibratie uit nadat u de kalibratie van de 3 spuitbomen en de kalibratie van de 2 spuitbomen hebt uitgevoerd.

    g192867g192944
  2. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan (Figuur 47).

  3. Druk in het scherm Herhaal de volgende test op knop 2 om de opvangtest van de spuitboom te beginnen (Figuur 48).

    g192945

De opvangtest van de spuitboom uitvoeren

Note: Maak een maatbeker klaar.

  1. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen op AAN (Figuur 47).

  2. Gebruik de schakelaar voor de gebruiksdosis om de druk van het spuitsysteem af te stellen op ongeveer 2,76 bar; zie Figuur 49.

    g192699
  3. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen UIT (Figuur 47).

  4. Bevestig op het weergavescherm van de opvangtest het aantal spuitbomen, de kleur van de spuitmonden en druk op knop 3 om de opvangtest te starten (Figuur 50).

    Note: U hebt 14 seconden om naar de achterkant van de machine te gaan en de maatbeker onder een spuitmond te plaatsen gedurende de opvangtest.

    g192976

    Note: Het spuitsysteem opent automatisch de spuitboomklep, de spuitmonden van de spuitmachine spuiten gedurende de opvangtest en het spuitsysteem sluit automatisch de spuitboomklep.

  5. Vang het water van de spuitmond van de spuitmachine op totdat de stroom van de spuitmachine stopt (Figuur 51).

    g193177
  6. Plaats de maatbeker op een horizontaal oppervlak en noteer het vloeistofvolume (Figuur 52).

    Important: Plaats de maatbeker op een horizontaal oppervlak om het volume af te lezen.

    Important: Lees het vloeistofvolume in de maatbeker af op het laagste punt van de curve van het vloeistofoppervlak.

    Important: Kleine onnauwkeurigheden bij het aflezen van het vloeistofvolume in de maatbeker hebben een aanzienlijke invloed op de nauwkeurigheid van de kalibratie van de spuitmachine.

    g193416
  7. Vergelijk het vloeistofvolume in de maatbeker met het doelvolume dat wordt weergegeven op het InfoCenterscherm (Figuur 52).

    Note: Het volume vloeistof in de maatbeker mag ongeveer 7,4 ml verschillen van het doelvolume dat wordt weergegeven op het InfoCenterscherm.

  8. Als het volume vloeistof in de maatbeker meer of minder dan 7,4 ml verschilt van het doelvolume, moet u een van de volgende dingen doen:

    • Als het volume vloeistof in de maatbeker ongeveer 7,4 ml verschilt van het doelvolume dat wordt weergegeven op het InfoCenterscherm, drukt u op knop 2.

    • Als het volume te klein is, gebruikt u de schakelaar voor de gebruiksdosis om de druk van het spuitsysteem te verhogen en naar de volgende stap te gaan.

    • Als het volume te groot is, gebruikt u de schakelaar voor de gebruiksdosis om de druk van het spuitsysteem te verlagen en naar de volgende stap te gaan.

  9. Herhaal stap 4 tot en met 8 totdat het volume vloeistof in de maatbeker ongeveer 7,4 ml verschilt van het doelvolume dat wordt weergegeven op het InfoCenterscherm.

  10. Druk op knop 2 om verder te gaan naar De kalibratieberekening uitvoeren.

De kalibratieberekening uitvoeren

  1. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen op AAN (Figuur 53).

    g192853
  2. Druk op knop 2 om te beginnen met de kalibratieberekening (Figuur 53).

    Note: Het scherm Kalibratie bezig verschijnt op het InfoCenter (Figuur 54).

    Note: De spuitbomen spuiten gedurende 3 minuten terwijl de machine de correctie van de kalibratie berekent.

    g192852

    Als het kalibratieproces eindigt, wordt één van de volgende meldingen weergegeven:

    • Er wordt een melding weergegeven die bevestigt dat de kalibratie van de vloeistofstroom succesvol was (Figuur 55).

      g192866
    • Er wordt een melding weergegeven die aangeeft dat de kalibratie van de vloeistofstroom mislukt is (Figuur 56).

      g192865

      Als de kalibratiewaarde buiten limieten is (Figuur 57), moet u contact opnemen met uw erkende Toro servicedealer. U kunt ook de foutmelding bekijken en de kalibratiestappen in De opvangtest voorbereiden, De opvangtest van de spuitboom uitvoeren en De kalibratieberekening uitvoeren herhalen.

      g192864
  3. Druk op knop 5 om het scherm Snelheidskalibratie te verlaten (Figuur 55, Figuur 56 en Figuur 57).

  4. Zet de gashendel op de stand STATIONAIR, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.

De kalibratie van 2 spuitbomen uitvoeren

Als u een kalibratie van de 3 spuitbomen hebt voltooid, vraagt het InfoCenter u om een kalibratie van 2 spuitbomen uit te voeren (Figuur 58). Doe één van de volgende dingen:

g192943

De kalibratie van 1 spuitboom uitvoeren

Als u een kalibratie van de 3 spuitbomen en 2 spuitbomen hebt voltooid, vraagt het InfoCenter u om een kalibratie van 1 spuitboom (Figuur 59) uit te voeren. Doe één van de volgende dingen:

g192942

Snelheidskalibratie

De snelheidskalibratie van de machine voorbereiden

  1. Druk op knop 1 of 2 in het submenu KALIBRATIE om naar de optie SNELHEID te gaan (Figuur 60).

    g192290
  2. Druk op knop 4 om de optie Snelheidskalibratie te selecteren (Figuur 60).

  3. Vul de spuittank halfvol – met ongeveer 600 liter water (Figuur 61).

    g192303

    Note: U kunt de snelheidskalibratie annuleren door op knop 5 te drukken. Er wordt een melding weergegeven die bevestigt dat u de snelheidskalibratie hebt geannuleerd.

    g192423
  4. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan (Figuur 61).

  5. Markeer een startlijn op een testgebied van het gazon (Figuur 63).

    g192333
  6. Markeer een afstand van 45 tot 152 m met een meetwiel; noteer de afstand die u hebt gemeten hieronder (Figuur 64).

    g192349

    Note: Een testafstand van 92 tot 152 m levert betere kalibratieresultaten op.

    Ingevoerde afstand:
  7. Markeer een finishlijn op een testgebied van het gazon (Figuur 33).

  8. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan (Figuur 64).

  9. Gebruik knoppen 3 of 4 om de ingevoerde afstand in het InfoCenter te wijzigen en druk op knop 2 (Figuur 65).

    g192348

De snelheidskalibratie uitvoeren

  1. Verplaats de machine om de voorwielen gelijk te zetten met de startlijn.

  2. Zorg ervoor dat de schakelaars voor de kleppen van de 3 spuitbomen op het middelste bedieningspaneel van de machine UIT staan.

    g192356g192354
  3. Druk op knop 2 in het InfoCenter en rijd naar de finishlijn (Figuur 66 en Figuur 63).

    Note: De gemeten afstand moet toenemen.

  4. Druk op knop 2 (KLAAR) als het voorwiel van de machine op de finishlijn staat (Figuur 67).

    Note: Als de gemeten afstand en de ingevoerde afstand niet overeenstemmen, corrigeert de computer van het spuitsysteem automatisch de gemeten afstand.

    g192380
    • Er wordt een melding weergegeven die bevestigt dat de snelheidskalibratie succesvol was (Figuur 68).

      g192425
    • Er wordt een melding weergegeven die aangeeft dat de snelheidskalibratie mislukt is (Figuur 69).

      Note: Druk op knop 5 om het scherm Snelheidskalibratie te verlaten.

      Note: Als de kalibratiewaarde buiten limieten is (Figuur 69), moet u contact opnemen met uw erkende Toro servicedealer. U kunt ook de foutmelding bekijken en de kalibratiestappen in De snelheidskalibratie van de machine voorbereiden en De snelheidskalibratie uitvoeren herhalen.

      g192424
  5. Druk op knop 5 om het scherm Snelheidskalibratie te verlaten (Figuur 68 of Figuur 69).

  6. Zet de gashendel op de stand LANGZAAM, stop de motor, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.

Test snelheid

Gebruik voor de volgende tests de functie test snelheid om een rijsnelheidsignaal te simuleren voor stationair gebruik van de spuitmachine:

  • De omloopkleppen van de spuitbomen instellen (manuele modus); raadpleeg de Gebruikershandleiding van de machine.

  • Verifieer de opvangtest voor machines die worden gebruikt in de modus gebruiksdosis.

Note: Als u de parkeerrem vrijzet of de machine beweegt terwijl u de simulatie test snelheid gebruikt, verlaat het InfoCenter de simulatie.

De test snelheid gebruiken

  1. Druk op knop 1 of 2 in het submenu KALIBRATIE om naar de optie TEST SNELHEID te gaan (Figuur 70).

    g193668
  2. Druk op knop 4 om de optie SNELHEIDSKALIBRATIE te selecteren (Figuur 70).

  3. Druk op knop 1 of 2 om naar de optie SNELHEID te gaan (Figuur 71).

    g193671
  4. Druk op knop 3 of 4 om de gesimuleerde snelheid te verhogen of te verlagen (Figuur 71).

  5. Druk op knop 2 om naar de optie AAN/UIT te gaan (Figuur 72).

    g193669g193670
  6. Druk op knop 4 om de simulatie van de test snelheid IN of UIT te schakelen (Figuur 72).

  7. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm TEST SNELHEID te verlaten en terug te keren naar het scherm KALIBREREN (Figuur 72).

De invoer van manuele berekeningsgegevens gebruiken

Gebruik het scherm invoer manuele berekeningsgegevens om de kalibratiewaarden voor de 3 spuitbomen, 2 spuitbomen, 1 spuitboom en de snelheid te bekijken.

Important: Deze kalibratiewaarden zijn de getallen die worden gebruikt om de correctiefactoren van de stroom en de snelheid te berekenen. Verander deze getallen niet. Gebruik de procedures van Kalibratie van vloeistofstroom en Snelheidskalibratie.

  1. Druk op knop 1 of 2 in het submenu KALIBREREN om naar de optie INVOER MANUELE BEREKENINGSGEGEVENS te gaan (Figuur 73).

    g193322
  2. Druk op knop 4 om de optie Snelheidskalibratie te selecteren (Figuur 73).

  3. Druk op knop 1 of 2 om de optie stroom spuitbomen of snelheid te selecteren (Figuur 74).

    g193543g193544
  4. Druk op knop 3 of 4 om de waarde van de correctiefactor te wijzigen (Figuur 74).

  5. Druk op knop 5 om uw instellingen op te slaan, het scherm INVOER MANUELE BEREKENINGSGEGEVENS te verlaten en terug te keren naar het scherm KALIBREREN (Figuur 74).

Tijdens gebruik

InfoCenterschermen spuitzones

De schermen voor de spuitzones bevatten informatie over:

  • Gespoten gebied (acres, hectares of 1000 ft2)

  • Gespoten volume (Amerikaanse gallons of liters)

Scherm totaal oppervlak

  • Gebruik het scherm totaal oppervlak om na te gaan welke oppervlakte en welk volume u gespoten hebt in alle zones samen vanaf dat het totaal oppervlak en het totale volume voor het laatst werden gereset.

  • Met de informatie op het scherm totaal oppervlak kunt u het oppervlak en hoeveelheid verspoten chemicaliën voor het werkterrein bijhouden.

  • Het totale oppervlak en totale verspoten volume nemen toe totdat u deze gegevens weer reset. Houd knop 4 ingedrukt om het totale oppervlak en volume te resetten.

    Important: Bij het resetten van het totale oppervlak en totale volume wordt ook de informatie over de deelgebieden en de volumes daarvan, voor de actieve en inactieve deelgebieden, gewist.

  1. Houd in het hoofdscherm kort om het even welke knop ingedrukt om de menubalk te openen (Figuur 75 en Figuur 76).

    g194882
  2. Druk op knop 2 voor het scherm Totaal oppervlak (Figuur 76).

    g194884
  3. Gebruik de knoppen van het InfoCenter (Figuur 76) om het volgende te doen:

    • Druk op knop 1 om terug te gaan naar het Hoofdscherm.

    • Druk op knop 2 om naar het scherm Totaal oppervlak te gaan.

    • Druk op knop 4 om het totale oppervlak en het totale verspoten volume te resetten.

    • Druk op knop 5 om de menubalk te verlaten.

Het scherm deelgebieden gebruiken

  • Voor elk spuitproject op uw bedrijf kunt u een afzonderlijk deelgebied gebruiken. U kunt tot 20 deelgebieden gebruiken om informatie over het spuiten op uw bedrijf bij te houden.

  • Met de informatie over elk deelgebied scherm kunt u het oppervlak en hoeveelheid verspoten chemicaliën voor elk deelgebied bijhouden.

  • Het oppervlak en verspoten volume van het actieve deelgebied worden verhoogd totdat u deze reset. Houd ofwel knop 4 ingedrukt om het deelgebied te resetten, of reset het totale oppervlak en totale volume op het scherm totaal oppervlak.

    Note: Bij het resetten van het totale oppervlak en totale volume wordt ook de informatie over de deelgebieden en de volumes daarvan, voor de actieve en inactieve deelgebieden, gewist.

    Note: Als de gegevens van het verspoten volume en bespoten oppervlak van een bepaald deelgebied worden gewist, trekt het systeem het verspoten volume en bespoten oppervlak van dat deelgebied af van het totale verspoten volume en bespoten oppervlak.

  • Om een ander deelgebied actief te maken, drukt u op knop 3 of 4 in het InfoCenter en laat u deze los.

    Important: Het nummer in het kader onder het pictogram van het deelgebied geeft aan voor welk deelgebied het volume en oppervlak worden bijgehouden.

  • Als er gegevens zijn voor een actief deelgebied dat niet meer nodig is, kunt u het volume en oppervlak van dat deelgebied resetten.

  1. Ga als volgt naar het menu Deelgebied:

    g194883
    • Houd in het hoofdscherm knop 5 ingedrukt om de menubalk te openen en druk op knop 2 om het scherm Deelgebied te selecteren (Figuur 77).

    • Houd in het scherm Totaal oppervlak knop 5 ingedrukt om de menubalk te openen en druk op knop 3 om het scherm Deelgebied te selecteren (Figuur 77).

  2. Gebruik de knoppen van het InfoCenter (Figuur 77) om het volgende te doen:

    • Druk op knop 1 om terug te gaan naar het Hoofdscherm.

    • Druk op knop 2 om naar het scherm Totaal oppervlak te gaan.

    • Druk op knop 3 om het actieve deelgebied te wijzigen naar het volgende deelgebied.

    • Knop 4 indrukken en loslaten om het actieve deelgebied te wijzigen naar het vorige deelgebied. Knop 4 ingedrukt houden om de gespoten oppervlakte en het volume te resetten voor het actieve deelgebied.

    • Druk op knop 5 om de menubalk te verlaten.

Meldingen InfoCenter

Meldingen voor de bestuurder verschijnen automatisch op het InfoCenterscherm wanneer een machinefunctie bijkomende handelingen vereist. Bijvoorbeeld, als u probeert de motor te starten terwijl u het tractiepedaal indrukt, wordt de melding weergegeven dat het tractiepedaal in NEUTRAAL moet staan.

Elke melding die zich voordoet, heeft betrekking op een bepaalde toestand (bv. start verhinderd, motor uitgeschakeld), een meldingscode (nummer), een oorzaak (de oorzaak van de weergegeven melding) en een weergavetekst (de schermtekst van de melding); zie Figuur 78.

g034318

Note: Meldingen worden niet bewaard in het storingslog.

Note: U kunt een melding van het weergavescherm verwijderen door een van de toetsen van het InfoCenter in te drukken.

Raadpleeg de onderstaande tabel voor alle InfoCentermeldingen:

Tabel met meldingen

ToestandCodeOorzaakWeergavetekst
Start verhinderd2Pompschakelaar actiefSchakel de pomp uit om te starten
Start verhinderd3Niet in NEUTRAALSTANDZet tractiepedaal terug in neutraal om te starten
Start verhinderd4Niet op stoelGa zitten of stel de parkeerrem in werking om te starten
Start verhinderd5Starter te lang geactiveerdLaat de starter rusten en probeer vervolgens opnieuw te starten
Start verhinderd6Spoelpomp actiefSchakel de spoelpomp uit om te starten
Motor uitgeschakeld102Niet op stoelMotor uitgeschakeld omdat bestuurder niet op stoel zit
Motor uitgeschakeld103Parkeerrem ingeschakeldMotor uitgeschakeld omdat parkeerrem ingeschakeld is
Pompstart verhinderd202Spuitboom actiefSchakel de spuitbomen uit om de pomp te starten
Pompstart verhinderd203Niet op de stoel en parkeerrem niet ingeschakeldGa zitten of stel parkeerrem in werking om pomp te starten
Pompstart verhinderd204Pomp is gestart wanneer voertuig is gestoptVerplaats voertuig om de pomp te starten
Pompstart verhinderd205Motor wordt gestartStop met de motor te starten om de pomp in te schakelen
Pomp uitgeschakeld206Niet op stoelGa zitten om de pomp in te schakelen
Rijden verhinderd302Parkeerrem ingeschakeld tijdens het rijdenZet parkeerrem vrij om verder te rijden
Tankstatus402Te weinig spuitmiddel in de tankTankstatus, niveau te laag
Tankstatus403Spoelpomp actiefTankstatus, spoelpomp ingeschakeld
Parameterstatus502Verkeerde parameterwaarde ingevoerdParameterstatus, ongeldige waarde
Parameterstatus503Een waarde ligt buiten het bereik van aanvaardbare waardes Parameterstatus, ongeldige standaardgegevens gebruikt
Spuitbomen uitgeschakeld802Snelheid gezaktSpuitbomen uitgeschakeld, machine is gestopt of rijdt te traag
GeoLink configuratie902Conflict controller GeoLinkGeoLink configuratie, controleer GeoLink controllers
GeoLink configuratie903InfoCenter instellingGeoLink configuratie, controleer de instellingen van InfoCenter
Vloeistofstroommeter1002Geen stroomsignaalVloeistofstroommeter, geen stroom gevonden
Neutraalschakelaar1102Signaal neutraalschakelaarNeutraalschakelaar, beweging in neutraal

Storingscodes van InfoCenter

Storingscodes worden weergegeven op het InfoCenter scherm wanneer er een probleem is met het elektronische of computersysteem. Bijvoorbeeld, als de zekering voor de Toro elektronische controller gesprongen is, geeft het InfoCenter storingscode 1 weer. Raadpleeg de tabel met storingscodes voor een lijst van de storingscodes en aanbevolen acties.

Tabel met storingscodes

StoringscodeGetroffen onderdeel of systeemBeschrijvingAanbevolen actie
1Master Toro electronische controller (TEC)Een signaal naar of van de master TEC is buiten bereik.Ga langs bij uw erkende Toro servicedealer.
2OutputzekeringEen zekering van de master TEC is gesprongen.Vervang de zekering; raadpleeg de gebruikershandleiding.
3Storing hoofdstroomrelaisHet hoofdstroomrelais levert geen stroomGa langs bij uw erkende Toro servicedealer.
4Storing laadcircuitHet voltage van de dynamo is te hoog of te laag.
14Incompatibiliteit van softwareversieDe softwareversies zijn niet compatibel
17Time-out van starterDe starter was te lang geactiveerd.
18Neutraalstand van tractiepedaalschakelaarDe stand van de tractiepedaalschakelaar komt niet overeen met de rijsnelheid.
19VloeistofstroommeterEr is geen signaal van de vloeistofstroommeter tijdens het spuiten.Spuit in de manuele modus; ga langs bij uw erkende Toro servicedealer.
41Regelklep spuitpompElektrisch probleem TEC-controller.Ga langs bij uw erkende Toro servicedealer.

Onderhoud

Onderhoudschermen

  1. Om naar het scherm Onderhoud te gaan drukt u in het hoofdmenu op knop 2 tot u de optie ONDERHOUD bereikt (Figuur 79); zie Openen van het scherm hoofdmenu.

    g192026
  2. Druk op knop 4 om het submenu ONDERHOUD te selecteren (Figuur 79).

    In dit scherm ziet u informatie over uren en stroomsnelheid.

Weergeven bedrijfsuren

  1. Druk op knop 1 of 2 op het scherm Onderhoud tot u bij de optie HOURS bent (Figuur 80).

    g192029
  2. Druk op knop 4 om Hours te selecteren (Figuur 80).

  3. De tellers op het scherm (Figuur 81) geven het volgende aan:

    g192028
    • Aantal uren dat het sleuteltje op AAN heeft gestaan.

    • Aantal uren tot er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd.

    • Aantal uren dat de spuitpomp heeft gelopen.

  4. Druk op knop 3 om de uren van alle tellers te resetten (Figuur 81).

  5. Druk op knop 5 om het scherm HOURS te verlaten en terug te keren naar het scherm ONDERHOUD (Figuur 81).

De stroomsnelheid bekijken

Bekijk terwijl de spuitpomp loopt de stroomsnelheid (Figuur 82) die wordt gemeten door de vloeistofstroommeter in de volgende maateenheden:

g192027
  • Gallons per minuut

  • Liter per minuut

Druk op knop 5 om het scherm SERVICE te verlaten en terug te keren naar het scherm HOOFDMENU (Figuur 82).

Diagnoseschermen

  1. Om naar het scherm Diagnostiek te gaan drukt u in het hoofdmenu op knop 1 of 2 tot u bij de optie DIAGNOSTIEK bent (Figuur 83); zie Openen van het scherm hoofdmenu.

    g192025
  2. Druk op knop 4 om het submenu DIAGNOSTIEK te selecteren (Figuur 83).

    In dit scherm ziet u informatie over input, output en storingen.

Het input-/outputverslag bekijken

  1. Druk op knop 1 of 2 op het scherm Diagnostiek tot u bij de optie INPUT/OUTPUT bent (Figuur 84).

    g192031
  2. Druk op knop 3 om INPUT/OUTPUT te selecteren (Figuur 84).

  3. Druk op knop 1 of 2 om te navigeren en de statusinformatie voor de inputs en outputs van het spuitsysteem te bekijken (Figuur 85).

    g192033
  4. Druk op knop 5 om het scherm INPUT/OUTPUT te verlaten en terug te keren naar het scherm DIAGNOSTIEK (Figuur 84).

Storingen van het spuitsysteem weergeven

  1. Druk op knop 1 of 2 op het scherm Diagnostiek tot u de optie FAULT VIEWER bereikt (Figuur 86).

    g192030
  2. Druk op knop 3 om FAULT VIEWER te selecteren (Figuur 86).

  3. Bekijk de fault viewer voor opgetreden storingen van het spuitsysteem (Figuur 87).

    Note: Als er storingen worden weergegeven, neem dan contact op met uw erkende Toro servicedealer.

    g192032
  4. Druk op knop 5 om het scherm FAULT VIEWER te verlaten en terug te keren naar het scherm DIAGNOSTIEK (Figuur 87).

Schermen betreffende

  1. Om naar het scherm Betreffende te gaan, drukt u in het scherm HOOFDMENU op knop 1 of 2 om naar de optie BETREFFENDE te gaan (Figuur 88).

    g192023
  2. Druk op knop 4 om het submenu Betreffende te selecteren (Figuur 88).

    g192034
  3. Druk op knop 1 of 2 om te scrollen naar het informatiescherm van de machine, van de TEC-controller of van het InfoCenter (Figuur 89).

  4. Druk op knop 5 om het scherm BETREFFENDE te verlaten en terug te keren naar het scherm DIAGNOSTIEK (Figuur 87).